22/12/22
Vergrijzing, digitalisering, de energietransitie en andere wereldwijde ontwikkelingen creëren een ongekende dynamiek op de arbeidsmarkt. Meer dan ooit is het daarom nodig te investeren in de opleiding en ontwikkeling van mensen om ze duurzaam inzetbaar te laten blijven. De PwC’ers Robert Loesberg en Jan Willem Velthuijsen gingen daarover in gesprek met hoogleraar Geert ten Dam. ‘Een leven lang leren is absoluut een collectief belang.’
Geert ten Dam houdt zich haar hele leven al bezig met leren. In het verleden onder meer als voorzitter van de Onderwijsraad, tegenwoordig als voorzitter van het College van Bestuur en als hoogleraar onderwijskunde aan de Universiteit van Amsterdam. Als SER-kroonlid is ze bovendien lid van de commissie Arbeidsmarktproblematiek maatschappelijke sectoren.
Ten Dam: ‘Die urgentie is niet nieuw. Het thema speelt al heel erg lang. Maar er zijn verschillende redenen waarom het juist in deze periode steeds belangrijker wordt. Om te beginnen wordt arbeid als gevolg van demografische ontwikkelingen schaarser, terwijl de vraag veelal toeneemt. Als je de huidige groei van de zorgvraag zou extrapoleren, moet in de toekomst één op de vier werknemers in de zorg werken. Een absurde situatie, dus daar moet op verschillende fronten wat aan gebeuren.’
‘De zorg moet weer een sector worden waar mensen graag en met trots werken, omdat ze het betekenisvol werk vinden. Daarnaast moet de zorgvraag worden beperkt en de productiviteit van de werknemers in de zorg omhoog. Daarvoor kun je onder meer denken aan minder regeldruk, maar ook aan slimme technologieën. Dat laatste vraagt bij uitstek om bij- en nascholing.
‘Urgentie ontstaat ook doordat innovatie en technologische ontwikkelingen invloed hebben op de hele arbeidsmarkt. Het idee dat je mensen opleidt tot het moment dat ze hun boekentas aan de vlaggenmast hangen en dat ze dan veertig jaar meekunnen op de arbeidsmarkt, is totaal achterhaald. En ten slotte heb je nog de grote transities, zoals duurzaamheid en digitalisering, waarin innovatie een must is en die dus een beroep doen op de verdere professionele ontwikkeling van mensen.’
‘Ik betwijfel of het waar is dat bij- en nascholing minder belangrijk wordt door krapte op de arbeidsmarkt. Je kunt de case namelijk ook andersom maken: door krapte op de arbeidsmarkt bieden werkgevers, deels uit nood geboren, nu méér ruimte voor professionele ontwikkeling.
‘In een krappe arbeidsmarkt kunnen werknemers eisen stellen, maar er zal ook weer een tijd komen waarin dat niet het geval is. Uiteindelijk blijft dit een thema waar werkgevers, werknemers en overheid gezamenlijk belang bij hebben. In de maatschappelijke sectoren zijn de arbeidsmarkttekorten voorlopig niet voorbij. En de innovatiedruk op bedrijven is en blijft heel hoog. Innovatie is een must willen bedrijven het hoofd boven water houden én duurzaam opereren, en daar hoort bijscholing bij.’
‘Die scheidslijn is de afgelopen jaren veel minder scherp geworden. Op de universiteit hebben we steeds meer aandacht voor toepassingen, ook als een wetenschappelijk aandachtsgebied. De kunst daarbij is om een balans te vinden tussen je wetenschappelijke distantie, wat een groot goed is, en maatschappelijke impact.’
‘Die verandering vermengt zich met een andere ontwikkeling waar we middenin zitten: de flexibilisering van hoger onderwijs door bijvoorbeeld het aanbieden van micro-credentials voor professionals. Daarmee faciliteer je werken en leren tegelijkertijd. Dus je ziet dat de universiteiten meebewegen met maatschappelijke ontwikkelingen, en dat komt de kwaliteit van ons eigen onderwijs en onderzoek ten goede.’
‘Maar scholing is niet alleen scholing als het woord scholing erop staat. Informeel leren of leren op de werkplek is vooral voor praktisch opgeleiden een belangrijke motor voor hun ontwikkeling. Als de werkplek in beweging is, bewegen mensen mee. Hogeropgeleiden nemen veel makkelijker deel aan cursussen en hebben ook vaker werkplekken die uitdagen tot leren. Bij lageropgeleiden of mbo’ers is dat minder vanzelfsprekend, maar ook voor die groepen is leren enorm belangrijk.’
‘Uiteindelijk door gewoon te weten dat als je nu niet investeert, en dat geldt ook voor de overheid, je straks de kous op de kop krijgt. Met een sterke, innovatieve economie hoeden wij ook de betaalbaarheid van de publieke dienstverlening. Maar in de modellen van het CPB is onderwijs nog steeds een uitgave en geen investering. Terwijl het rendement inderdaad gigantisch is, in belastingteruggave, en in innovatie.’
‘Ja, en dat geldt over de hele range. Onderwijs draagt in belangrijke mate bij aan sociale cohesie. Het stelt mensen in staat duurzaam te participeren. Dat geldt voor universiteiten en hogescholen, maar zeker ook voor het mbo. We moeten dan dus wel in staat zijn om de scholingsvragen uit alle sectoren te bedienen, niet alleen de kapitaalkrachtige. Daar heeft de overheid een rol. Om leven lang ontwikkelen vleugels te geven, moeten we uit de vicieuze cirkel van vraag- versus aanbodgestuurd komen. Goede bij- en nascholing ontstaat in interactie.’
‘Dat zou ik ook vooral zo houden. Het is voor individuen een heel groot goed. Hetzelfde speelt bij startkwalificaties op mbo-niveau. Er zijn hele discussies geweest over wat je bijvoorbeeld moet doen met MBO Administratief, een sector waar steeds minder banen zijn. Je wilt studenten niet opleiden voor werkeloosheid, maar tegelijkertijd is het enorm belangrijk dat mbo-studenten hun startkwalificatie halen. De kans daarop is het grootst als ze gemotiveerd zijn voor een opleiding.’
‘Als je je startkwalificatie helemaal niet hebt, ben je veel minder ontvankelijk voor bij- en nascholing en permanent leren, gewoon omdat de basis ontbreekt. En je kunt nergens meer op terugvallen. Tot je dertigste vind je wel een baan, maar daarna word je te duur en ben je het haasje. Je kunt de studiekeuzen van studenten natuurlijk wel sturen met goede bijsluiters over het arbeidsmarktperspectief. Maar als iemand nu enorm graag een bepaalde opleiding wil volgen en op die manier een startkwalificatie haalt, vind ik dat prima.’
‘We moeten naar een gemiddelde scholingsdeelname tijdens de arbeidsloopbaan van zestig procent in 2030. Dat is het advies van de EU. De Nederlandse overheid heeft 62 procent als doelstelling gekozen. We zitten nu op 51 procent, dus daar zijn we nog niet zomaar. Een obstakel voor ons zit in de regelgeving voor de bekostiging, vooral de beleidsregel “investeren met publieke middelen in private activiteiten”.’
‘Ik vind het heel belangrijk dat geldstromen transparant zijn. Maar ik vind ook dat als permanente educatie een wettelijke taak van de universiteit is, die ook bekostigd moet worden en instellingen de vrijheidsgraden moeten hebben om daar goed in te kunnen handelen. Met de ervaringen in postinitieel onderwijs kunnen we ook het reguliere onderwijs aan studenten verrijken. Dat is een kans.’
‘Daarnaast vind ik een kenmerk van al het universitair onderwijs dat het verbonden is met onderzoek. Het moet academische kwaliteit hebben, anders kan een ander het beter doen. Dat is ons unique selling point. Ten slotte is een nieuwe uitdaging voor ons de verschuivende onderwijsbehoefte van professionals. Hun vragen zijn steeds vaker interdisciplinair van aard. Het gaat bijvoorbeeld niet alleen om bijscholing rond de technologische kant van data science, maar ook om de juridische, sociale en ethische aspecten daarvan voor hun werkveld.’
‘Natuurlijk is eigen verantwoordelijkheid belangrijk, want een onwillig paard kun je niet laten drinken. Maar een leven lang leren is absoluut een collectief belang! Alleen wijzen op die eigen verantwoordelijkheid werkt in onderwijs niet. Het werkt niet voor lageropgeleiden, niet voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, niet voor kwetsbare werkenden in functies die over een paar jaar niet meer bestaan.
‘Laten we daarnaast ook oog houden voor informeel leren, voor leren op de werkplek. Bijna negentig procent van het leren gebeurt al werkende. Bijvoorbeeld doordat mensen betrokken zijn bij sociale innovatie in een bedrijf of instelling, of doordat ze andere taken krijgen. Iets anders gaan doen daagt mensen uit hun kennis en vaardigheden te ontwikkelen. Daar hebben werkgevers dus een verantwoordelijkheid.’
‘Maar het is wel jullie levensbehoud. Daarbij speelt ook de ontwikkeling op het gebied van vaardigheden een rol. Maar als het gaat om de validering van vaardigheden zijn er nog wel meters te maken. Het is belangrijk dat niet alleen een diploma telt, maar ook eerder verworven competenties, zoals dat zo mooi heet. Om die mee te kunnen nemen van werkgever naar werkgever moet er bij voorkeur sprake zijn van een formele erkenning vergelijkbaar met het civiel effect van een diploma. Voor de leven-lang-ontwikkelagenda van de SER is dit een belangrijk aandachtspunt.’
‘Dat geldt ook voor zestigplussers! Mensen werken tegenwoordig door tot ze bijna zeventig zijn. Wij nemen dus ook zestigplussers aan, want je hebt er zes tot zeven jaar plezier van en we profiteren enorm van hun ervaring. Jongeren zijn tegenwoordig na een paar jaar weer weg, en gelijk hebben ze. Maar natuurlijk moeten ouderen dan wel hun kennis en vaardigheden op peil houden en daarom, zo is de cirkel weer rond, is leven lang leren zo belangrijk.’
Een langere versie van dit interview kunt u lezen in Spotlight, ons vaktechnisch magazine op het gebied van accountancy.