Het voorstel voor de zogeheten Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDD) is op een aantal belangrijke punten aangepast na een akkoord in de Raad van de Europese Unie. Zo is de bepaling die de variabele beloning van bestuurders koppelt aan hun bijdrage aan de bedrijfsstrategie van de onderneming en het belang en de duurzaamheid op lange termijn, in het standpunt van de Raad geschrapt.
Begin vorig jaar heeft de Europese Commissie een voorstel voor de Corporate Sustainability Due Diligence Directive gepubliceerd. Op grond van deze richtlijn moeten bestuurders de belangen van belanghebbenden en duurzaamheidsrisico's in kaart brengen en zorgen voor integratie hiervan in de strategie van de onderneming. Belanghebbenden zijn onder anderen werknemers en andere personen van wie de rechten of belangen kunnen worden beïnvloed door de producten, diensten en activiteiten van de onderneming.
De Raad heeft vervolgens eind vorig jaar een akkoord (‘algemene oriëntatie’) bereikt over zijn standpunt over de CSDD. Zodra het Europees Parlement (EP) zijn eigen positie heeft vastgesteld, vormt deze algemene oriëntatie het startpunt van de onderhandeling met het parlement.
Hieronder vindt u de belangrijkste aanpassingen uit de algemene oriëntatie van de Raad ten opzichte van het voorstel van de Europese Commissie.
De definitie van ‘gevestigde zakelijke relatie’ zoals voorgesteld door de Europese Commissie is geschrapt, omdat van het hele concept is afgestapt. In plaats daarvan wordt alleen de definitie van ‘zakenpartner’ gebruikt.
De term ‘waardeketen’ is gewijzigd in ‘keten van activiteiten’. Deze meer neutrale term wordt gebruikt om rekening te houden met de uiteenlopende standpunten van de lidstaten over de term ‘waardeketen’.
‘Keten van activiteiten’ heeft een minder omvattende betekenis dan ‘waardeketen’, omdat het eerste alleen verwijst naar de toeleveringsketen van een onderneming. De fase waarin haar producten worden gebruikt of haar diensten worden verleend, valt hier niet onder.
De algemene oriëntatie bevat een bepaling op grond waarvan ondernemingen op groepsniveau aan bepaalde zorgvuldigheidsverplichtingen kunnen voldoen. Om passende zorgvuldigheid doeltreffender te maken en de lasten voor de ondernemingen te verminderen, stelt de Raad dat ondernemingen middelen en informatie moeten kunnen delen binnen hun respectieve groepen ondernemingen en met andere juridische entiteiten.
Om namens de dochterondernemingen bepaalde verplichtingen te mogen vervullen, moet aan verschillende voorwaarden worden voldaan. Zo moet de dochteronderneming alle nodige informatie aan de moedermaatschappij verstrekken en met de moedermaatschappij samenwerken om haar verplichtingen uit hoofde van de CSDD na te komen.
In de algemene oriëntatie wordt verder gesteld dat de naleving van zorgvuldigheidsverplichtingen op groepsniveau geen afbreuk mag doen aan de civiele aansprakelijkheid van dochterondernemingen voor slachtoffers aan wie de schade is toegebracht.
In de algemene oriëntatie staat een nieuwe bepaling over de prioritizering van negatieve effecten. Als het niet mogelijk is alle negatieve effecten tegelijkertijd aan te pakken, moeten ondernemingen de negatieve effecten prioriteren op basis van de ernst en de waarschijnlijkheid ervan. Ze moeten dan eerst de belangrijkste effecten aanpakken en vervolgens de minder belangrijke.
De ernst van een negatief effect moeten ondernemingen beoordelen aan de hand van de zwaarte ervan, het aantal getroffen personen of de omvang van het milieu-effect, en de moeilijkheid om de situatie van vóór het effect te herstellen.
De bepaling die de variabele beloning van bestuurders koppelt aan hun bijdrage aan de bedrijfsstrategie van de onderneming en het belang en de duurzaamheid op lange termijn, is geschrapt.
De algemene oriëntatie bepaalt in dit verband dat de vorm en de structuur van de beloning van bestuurders in de eerste plaats vallen onder de bevoegdheid van de onderneming en haar bevoegde organen of aandeelhouders.
Het artikel over civielrechtelijke aansprakelijkheid is ingrijpend gewijzigd om te zorgen voor juridische duidelijkheid en zekerheid voor ondernemingen. Ook is dit gedaan om onredelijke inmenging in de rechtsstelsels van de lidstaten over onrechtmatige daad te voorkomen.
De vier voorwaarden die moeten zijn vervuld voordat een onderneming aansprakelijk kan worden gesteld, zijn verduidelijkt en het element van schuld is opgenomen. De voorwaarden zijn:
schade die is toegebracht aan een natuurlijke of rechtspersoon;
schending van de verplichting;
het oorzakelijk verband tussen de schade en de schending van de verlichting; en
schuld (opzet of onachtzaamheid).
Verder is in de algemene oriëntatie uitdrukkelijk voorzien in het recht op volledige vergoeding van slachtoffers van negatieve effecten op de mensenrechten of op het milieu. Anderzijds mag het recht op volledige vergoeding niet leiden tot overcompensatie, bijvoorbeeld door middel van schadevergoeding met een punitief (bestraffend) karakter.
De hoofdelijke aansprakelijkheid van ondernemingen en dochterondernemingen of zakenpartners en het prevaleren van de civielrechtelijke-aansprakelijkheidsregels zijn ook verduidelijkt. Dankzij al deze toelichtingen en verduidelijkingen kon de waarborg voor ondernemingen die contractuele garanties van hun indirecte zakenpartners proberen te verkrijgen, worden geschrapt na sterke kritiek op deze bepaling. Zij is namelijk sterk afhankelijk van contractuele garanties.
In het voorstel van de Europese Commissie stond een regeling voor de zorgplicht van bestuurders (artikel 25). Het voorstel voorzag in de plicht voor bestuurders van EU-ondernemingen om zorgvuldigheidsmaatregelen op te stellen en hierop toezicht te houden. Ook moesten ze de bedrijfsstrategie aanpassen om rekening te houden met de vastgestelde negatieve effecten en de genomen zorgvuldigheidsmaatregelen (artikel 26).
De lidstaten beschouwden artikel 25 echter als een ongepaste inmenging in de nationale bepalingen voor de zorgplicht van bestuurders, en als een mogelijke ondermijning van de plicht van bestuurders om in het belang van de vennootschap te handelen. In de algemene oriëntatie zijn deze bepalingen nu verwijderd.
Aangezien de inhoud van artikel 26 nauw verband hield met het zorgvuldigheidsproces, werd het artikel geschrapt. De belangrijkste elementen ervan zijn verplaatst naar de bepaling over het integreren van passende zorgvuldigheid in het beleid en in de risicobeheersystemen van de onderneming (artikel 5, lid 3), rekening houdend met de verscheidenheid aan corporate-governancesystemen en de vrijheid van ondernemingen om hun interne aangelegenheden te regelen.
Naast de bovengenoemde introductieclausule bevat de algemene oriëntatie een langere omzettingstermijn. Dankzij deze langere overgangsperiode kunnen bedrijven zich beter voorbereiden op de verplichtingen uit de CSDD.
De algemene oriëntatie verduidelijkt de definities van ‘negatief milieu-effect’ en ‘negatief effect op de mensenrechten’.
De algemene oriëntatie stelt dat ondernemingen hun zorgvuldigheidsbeleid meteen moeten bijwerken nadat zich een significante wijziging heeft voorgedaan, en ten minste om de 24 maanden.
Een significante wijziging is een zodanige wijziging van de status quo van de eigen activiteiten van de onderneming, de activiteiten van haar dochterondernemingen of van haar zakenpartners, van het juridische of ondernemingsklimaat of elke andere substantiële verschuiving met betrekking tot de situatie van de onderneming dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij daarop reageert en het beleid bijwerkt.
De algemene oriëntatie geeft ondernemingen betere richtsnoeren over hoe zij moeten beoordelen welke maatregelen geschikt zijn als zij nadelige gevolgen willen voorkomen, beperken of beëindigen.
De algemene oriëntatie biedt meer mogelijkheden om een relatie met een zakenpartner te beëindigen of tijdelijk op te schorten, als geen van de passende maatregelen om het nadelige effect te veranderen succes heeft gehad.
De algemene oriëntatie bevat een vrijstelling van de verplichting om negatieve effecten te monitoren voor gereglementeerde financiële ondernemingen die financiële diensten verlenen. Zij hoeven alleen de negatieve effecten te monitoren die binnen de activiteiten van de zakenpartner van de ondernemingen zijn vastgesteld voordat de financiële diensten werden verleend.
Het voorstel van de commissie is meer in overeenstemming gebracht met de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD).
Verschillende commissies van het Europese Parlement (EP) hebben inmiddels hun advies over de CSDD gepubliceerd. In deze adviezen stellen zij verdere wijzigingen voor. De Commissie Juridische Zaken van het EP is deze voorstellen aan het bestuderen. Na het onderzoek en het advies van deze commissie zal het EP stemmen en zijn standpunt ten aanzien van de CSDD bepalen.
Hoewel ondernemingen op korte termijn al worden geconfronteerd met de CSRD, moeten zij zich ook gaan voorbereiden op de CSDD. De CSRD en de CSDD zijn nauw met elkaar verbonden. Een correcte verzameling van informatie voor verslaggevingsdoeleinden (CSRD) vereist het opzetten van processen. Dat hangt weer nauw samen met het identificeren van negatieve effecten volgens de verplichtingen uit de CSDD.
Met de algemene oriëntatie wordt het voor ondernemingen steeds dringender om te anticiperen op de verplichtingen uit de CSDD. Als het EP de CSDD aanneemt, is het de verwachting dat de CSDD van kracht wordt tussen 2025 en 2027.
Als u hulp nodig hebt met het toepassen van toekomstige ESG-wetgeving (zoals de CSDD), neem dan contact op met de specialisten van PwC (zie onder).