Box 3 - de box van Pandora

Box 3 - de box van Pandora
  • Publicatie
  • 14 nov 2023

Box 3 houdt de gemoederen bezig. Enerzijds schuurt de fictieve rendementsheffing met het rechtvaardigheidsgevoel van de burger en anderzijds worden tussentijdse en uiteindelijke oplossingen van de wetgever complexer. Wat is de stand van zaken?

Door: Mitra Tydeman-Yousef en Pjotr Anthoni (PwC Knowledge Centre)

Waar gaat het om?

Het box 3-stelsel, met een forfaitaire rendementsheffing over bezittingen zoals spaargeld en beleggingsvermogen, stamt uit 2001. Lange tijd was dit een goed werkend systeem, juist vanwege zijn eenvoud en omdat behaalde rendementen de forfaitaire grondslag overstegen, waardoor de effectieve belastingheffing relatief gunstig uitpakte. In de afgelopen jaren is dit forfaitaire systeem echter oorzaak van fiscaal leed geworden voor de belastingplichtigen met spaargeld en beleggingsvermogen. Dit komt doordat het forfaitaire rendement voor belastingplichtigen in nadelige zin steeds meer afwijkt van het werkelijke rendement op box 3-bezittingen.

Kerstarrest Hoge Raad: fictieve rendementsheffing botst met grondrechten

Ruim twintig jaar na de invoering van box 3 bestaat er hevige maatschappelijke kritiek op de inmiddels onrealistisch hoge forfaitaire rendementen op met name spaargelden in deze box en zwelt de maatschappelijke roep om heffing op grond van werkelijk rendement aan. De Hoge Raad leverde de genadeslag met zijn oordeel in het befaamde Kerstarrest van 24 december 2021, dat het box 3-stelsel vanaf 2017 niet langer houdbaar was wegens schending van grondrechten: het grondrecht op het eigendomsrecht en het discriminatieverbod. Dit oordeel zette het kabinet aan het werk om gedupeerde belastingplichtigen rechtsherstel te bieden voor de jaren 2017 tot en met 2022 en met een concreet ontwerp te komen voor een stelsel op basis van werkelijk rendement.

Rechtsherstel voor 2017 tot en met 2022

Het rechtsherstel vindt plaats op basis van een nieuwe forfaitaire berekeningsmethode die het werkelijke rendement zo goed mogelijk benadert. Hierbij gaat het om een mix van drie categorieën van vermogen:

  1. De eerste vermogenscategorie betreft het banktegoed en contant spaargeld van de belastingplichtige aan het begin van het kalenderjaar (peildatum). Dit omvat zowel binnenlandse als buitenlandse tegoeden. 
  2. De tweede vermogenscategorie betreft alle overige bezittingen op de peildatum. Het gaat onder meer om beleggingen, vorderingen, overige onroerende zaken, kapitaalverzekeringen, rechten op periodieke uitkeringen en overige bezittingen die niet onder banktegoeden vallen.
  3. De derde vermogenscategorie bestaat uit schulden op de peildatum. Hierbij wordt allereerst een drempel in aftrek gebracht (€ 3.000 in 2017; € 3.100 in 2018, 2019, 2020; € 3.200 in 2021 en 2022; € 3.400 in 2023 en 2024).

Voor het vaststellen van het rendement op de drie vermogenscategorieën moet de waarde van het vermogen in een categorie vermenigvuldigd worden met het bijbehorende forfaitaire rendementspercentage, zie de volgende tabel.

 

Categorie 1 Banktegoed

Categorie 2 Overige bezittingen Categorie 3 Schulden

2017

0,25% 

5,39%

3,43% 

2018

0,12%

5,38%

3,20%

2019

0,08% 

5,59% 

3,00%

2020

0,04% 

5,28%

2,74% 

2021

0,01% 

5,69%

2,46%

2022

0,00%

5,53%

2,28%

2023

Volgt later

6,17%

Volgt later

PwC heeft een rekentool ontwikkeld die u een indicatie geeft of het systeem van rechtsherstel voor u een lagere inkomstenbelasting kan betekenen en u eventueel een teruggaaf kunt verwachten.

Op dit moment lopen bij vier verschillende rechtbanken proefprocedures over de vraag of niet-bezwaarmakers van wie de aanslagen voor de jaren 2017 tot en met 2020 onherroepelijk vaststonden op 24 december 2021, de datum van het Kerstarrest, alsnog in aanmerking komen voor rechtsherstel in box 3 voor die jaren. Het uitgangspunt is snel duidelijkheid te verkrijgen door de rechtbanken te verzoeken om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad of zo nodig direct sprongcassatie in te stellen na uitspraak van de rechtbank.

Rechtsherstel voor 2017 tot en met 2022

Overbrugging naar werkelijk rendement: 2023 tot en met 2026

Omdat een nieuw systeem op basis van werkelijk rendement niet op korte termijn realiseerbaar was, heeft het kabinet een overbruggingsregime ingevoerd. Het nieuwe systeem, waarvoor onlangs een consultatie is geweest, wordt pas op zijn vroegst verwacht in 2027. Dat betekent dat het overbruggingssysteem in principe zal gelden voor de jaren 2023 tot en met 2026. Dit tijdelijke regime is op dezelfde leest geschoeid als het systeem voor rechtsherstel. Beide systemen zijn immers gebaseerd op de nieuwe forfaitaire berekeningsmethode. Het grootste verschil met het rechtsherstel voor de jaren 2017 tot en met 2022 is dat sommige belastingplichtigen met de tijdelijke vormgeving van box 3 mogelijk méér belasting moeten betalen dan met het oorspronkelijke systeem voor de jaren 2017 tot en met 2022.

Concreet betekent dit dat belastingplichtigen belasting betalen op basis van de forfaitaire spaarvariant die gebruikt wordt voor het rechtsherstel. Met andere woorden: belasting wordt berekend op basis van forfaits over de echte vermogensmix, waarbij er drie categorieën zijn: banktegoed, overige bezittingen en schulden.

Houdbaarheid rechtsherstel en overbruggingsregime

Met de forfaitaire spaarvariant kijkt de overheid weliswaar naar de werkelijke vermogensmix, maar sluit zij wederom aan bij forfaitaire rendementspercentages. Daarom blijft het de vraag of de forfaitaire spaarvariant het werkelijke rendement voldoende benadert, zoals de Hoge Raad dat heeft bedoeld. Sommige lagere rechters zijn bij de invulling van rechtsherstel inmiddels afgeweken van de forfaitaire spaarvariant om aan te sluiten bij het feitelijke werkelijke rendement. 

Op dit moment lopen er meerdere cassatieprocedures waarin de Hoge Raad zich moet buigen over de vraag of de forfaitaire spaarvariant wel voldoende strookt met het Kerstarrest. In enkele daarvan heeft Advocaat-Generaal Wattel op 18 september 2023 de Hoge Raad geadviseerd dat het wettelijke rechtsherstel voor 2017 tot en met 2022 nog steeds botst met het discriminatieverbod en het grondrecht op eigendom. Voor ander vermogen dan spaargeld sluit het volgens hem onvoldoende aan bij het ‘werkelijke rendement’ zoals bedoeld in het Kerstarrest. Als de Hoge Raad dit advies overneemt, heeft dat mogelijk ook gevolgen voor het overbruggingsregime box 3 vanaf 2023, dat immers dezelfde basis heeft als het wettelijke rechtsherstel. De Hoge Raad zal zich naar verwachting in het voorjaar van 2024 hierover uitspreken. In afwachting daarvan heeft de staatssecretaris alvast aangekondigd dat de Belastingdienst het afhandelen van bezwaarschriften inzake box 3 over 2017 tot en met 2021 en het opleggen van definitieve aanslagen over 2021 en 2022 tijdelijk heeft stopgezet. Verder is een digitaal formulier in ontwikkeling waarmee belastingplichtigen voor aanvullend rechtsherstel hun werkelijke rendement kunnen aangeven.

Toekomst van box 3: heffing op basis van werkelijk rendement

Toekomst van box 3: heffing op basis van werkelijk rendement

Het inmiddels demissionaire kabinet heeft het wetsvoorstel ‘Wet werkelijk rendement box 3’ tot en met 20 oktober 2023 ter consultatie voorgelegd. Dit ontwerp is een mix van vermogensaanwasbelasting en vermogenswinstbelasting en introduceert ook de zogeheten ‘totaalvoordeelgedachte’ om de belastbare grondslag mee vast te stellen. Het voorgestelde stelsel zou per 1 januari 2027 in werking moeten treden. Een volgend kabinet kan echter van dit ontwerp afwijken. Het is immers aan een volgend kabinet om het definitieve wetsvoorstel voor een nieuw box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement in te dienen.

Als hoofdregel geldt het belasten van werkelijke rendementen volgens een vermogensaanwassysteem. Hierbij wordt de waardeaangroei in een jaar belast, waarbij de daarbij behorende kosten aftrekbaar zijn. Bij een vermogenswinstbelasting vindt de belastingheffing pas plaats op het moment dat de belastingplichtige de waardeontwikkeling van de bezittingen daadwerkelijk heeft gerealiseerd. Hierna geven wij een meer gedetailleerd overzicht van de geconsulteerde toekomstige vormgeving van box 3.

Het werkelijke rendement uit sparen en beleggen wordt belast op basis van vermogensaanwas. Dit betekent dat jaarlijks niet alleen de inkomsten uit vermogen maar ook de waardegroei van het vermogen worden belast. Het box 3-voordeel wordt bepaald door vermogensvergelijking. Het uitgangspunt daarbij is de nominale waarde van het begin- en eindvermogen van het totale box 3-vermogen. Daarvoor is een jaarlijkse waardering nodig van bezittingen en schulden naar de waarde in het economische verkeer of marktwaarde (WEV). Er wordt geen rekening gehouden met inflatie. Een vermogensaanwasstelsel voorkomt langdurig uitstel van belastingheffing doordat het de waardegroei jaarlijks belast. Verder heeft het als voordeel dat belastingplichtigen en ketenpartners zoals banken en verzekeraars niet langdurig gegevens moeten bijhouden over historische kostprijzen en investeringen. De keerzijde van de medaille is dat belastingplichtigen ook belasting moeten betalen over waardeontwikkelingen die zij nog niet verzilverd hebben.

Voor minder liquide bezittingen, zoals onroerende zaken en aandelenbelangen in familiebedrijven en startende (innovatieve) ondernemingen, geldt in het consultatievoorstel een belastingheffing op basis van een vermogenswinstsysteem. Deze vermogensbestanddelen worden gewaardeerd tegen de verkrijgingsprijs. Bij vervreemding wordt dan belasting betaald over de vermogenswinst, dat wil zeggen over het verschil tussen de opbrengst van de vervreemding en de verkrijgingsprijs. Opmerkelijk is dat een step-up (opwaardering naar de actuele marktwaarde) lijkt te ontbreken. Daardoor zou bij de start van het nieuwe stelsel de ‘oude’ historische waardering gelden en niet de marktwaarde op dat moment. Over het verschil tussen die twee waarden is technisch al belasting betaald omdat de forfaitaire rendementen in het huidige stelsel ook de vermogensgroei beogen te omvatten. Daarom ligt het voor de hand dat deze vermogensbestanddelen bij aanvang van het nieuwe stelsel op de WEV worden gewaardeerd. Inkomsten uit deze bezittingen, zoals dividenden, worden wel al in het jaar van realisatie belast.

Er komt een definitie van familiebedrijven en startende ondernemingen. In de ministeriële regeling waarin deze definities worden uitgewerkt, zal duidelijk worden in welke mate innovativiteit een vereiste is voor startups.

Belastingplichtigen die naast hun eigen woning in box 1 nog meer woningen hebben, kunnen in het voorstel voor een van die woningen kiezen voor een forfaitair rendement. Het kabinet wil hiermee het systeem voor de meest voorkomende situaties praktisch uitvoerbaar houden.

Het vermogen in het voorgestelde stelsel kent de volgende verdeling:

  1. Banktegoeden, waarvan de werkelijke inkomsten worden belast.
  2. Onroerende zaken en aandelen of winstbewijzen in een familiebedrijf of startende onderneming, waarvan de werkelijke inkomsten en vermogenswinsten worden belast.
  3. Overige bezittingen en schulden, waarvan de werkelijke inkomsten en vermogensaanwas worden belast.

Omdat bij banktegoeden alleen de reguliere voordelen onder de belastingheffing vallen, spelen vermogenswinsten en -verliezen opmerkelijk genoeg geen rol in de belastingheffing. Denk daarbij bijvoorbeeld aan valutawinsten en -verliezen bij banktegoeden in vreemde valuta.

In de plaats van het huidige heffingvrije vermogen (2023: 57.000 euro) komt in het consultatievoorstel een heffingvrij inkomen. Een volgend kabinet moet zowel de omvang van het heffingvrij inkomen als het tarief bepalen. Het nieuwe stelsel kent geen vrijstelling voor groen sparen en beleggen, maar wel een verhoging van de heffingskorting voor groene beleggingen en spaartegoeden.

Bij het bepalen van de werkelijke inkomsten mogen de kosten in aftrek worden gebracht. Deze kosten moeten wel verband houden met de inning, het behoud en de verwerving van de opbrengst. Het gaat bijvoorbeeld om bank- en beheerskosten, transactiekosten voor het aan- en verkopen van beleggingen of kosten voor betaalde rente. Om discussies te voorkomen, zal de wettekst kosten aanwijzen die niet aftrekbaar zijn.

Het nieuwe box 3-stelsel belast het totale rendement (alle voordelen minus kosten) uit vermogen: de totaalvoordeelgedachte. Dit principe is vormgegeven op basis van de totaalwinstgedachte die voor ondernemers geldt en introduceert ook daarmee samenhangende leerstukken zoals goed koopmansgebruik in box 3. Een belangrijk verschil tussen de totaalvoordeelgedachte en de totaalwinstgedachte is dat box 3 als hoofdregel vermogensaanwas belast in plaats van alleen daadwerkelijk gerealiseerde winsten en verliezen. Een ander belangrijk verschil is dat voor box 3 wettelijk is bepaald welk vermogen in box 3 hoort in plaats van de vermogensetikettering waarmee voor ondernemers wordt bepaald welke vermogensbestanddelen bij de onderneming horen.

Als onderdeel van de totaalvoordeelgedachte is bijvoorbeeld ook het zakelijkheidsbeginsel van toepassing. Bij het bepalen van het totaalvoordeel geldt als uitgangspunt dat partijen met onderlinge binding, maar ook bij wisselwerking tussen box 1, 2 en 3, zakelijk wordt gehandeld. Dit is ter voorkoming van box 3-planning, door bijvoorbeeld onzakelijk handelen tussen ouder en kind, het creëren van verliezen of door het opzetten van constructies met onzakelijke vergoedingen in verhouding tot box 1 en box 2.

Voor onroerende zaken die de belastingplichtige ook zelf gebruikt, zal de economische huurwaarde op basis van een forfait worden opgeteld bij de box 3-belastinggrondslag. Hiermee verband houdende kosten mogen worden afgetrokken. Roerende zaken voor eigen gebruik, zoals auto’s, caravans en boten, blijven net als in het huidige box 3-stelsel buiten de belastingheffing, tenzij deze hoofdzakelijk ter belegging worden aangehouden.

Verlies is een jaar terug en onbeperkt vooruit te verrekenen met ander box 3-inkomen, maar niet over de boxen heen. Er komt een verliesverrekeningsdrempel die verrekening van heel kleine verliezen voorkomt.

Haalbaarheid van het nieuwe stelsel

De ambtenaren bij het ministerie van Financiën zullen de consultatiereacties verwerken en het conceptwetsvoorstel zo nodig aanpassen. Of de beoogde invoering per 1 januari 2027 haalbaar is, hangt van diverse factoren af, niet in het minst omdat het de vraag is of het nieuwe kabinet het conceptwetsvoorstel in zijn geheel overneemt, aanpast of juist afwijst. Het kabinet moet het wetsvoorstel uiterlijk in de zomer van 2024 indienen. Tot slot bepaalt de uitvoeringstoets van de Belastingdienst de daadwerkelijke haalbaarheid.

Als 2027 niet haalbaar is, dan zal de huidige overbruggingswetgeving in principe nog langer van kracht blijven. Ondertussen kan de Hoge Raad de huidige overbruggingswetgeving op onderdelen onrechtmatig verklaren en de wetgever opdragen de nodige aanpassingen te maken, bijvoorbeeld door een tegenbewijsregeling in te voeren. Dit zal het huidige box 3-stelsel een stuk complexer maken.

Tot slot merken wij op dat er onder het nieuwe stelsel meer gegevens nodig zullen zijn dan in het huidige forfaitaire stelsel. Gegevens van ketenpartners, zoals banken en verzekeraars, blijven relevant voor het vooraf invullen van gegevens in de aangifte. Maar er zullen vaak meer gegevens relevant zijn. Als gevolg daarvan komt er ook een administratieplicht voor belastingplichtigen met box 3-vermogen.

Conclusie

Het is tijd voor een nieuw box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement. Hoe het nieuwe stelsel er precies uit zal zien, zal volgend jaar duidelijk worden, maar het nu geschetste stelsel komt naar onze (auteurs) eerste inschatting tegemoet aan veel van de kritiek op het huidige box 3-stelsel. Het nieuwe stelsel zou voor het overgrote deel niet langer op forfaitaire basis belasting over vermogen heffen, maar uitgaan van het werkelijke rendement. Het belasten van werkelijk rendement zou voldoen aan de grondrechtelijke toetsing door de rechter. Ook is er een tegemoetkoming in verwerkt voor vermogen dat ‘vastzit’ en minder liquide is. De vermogenswinsten uit dat type vermogen worden in principe alleen belast bij realisatie van die winst. Een belangrijk nadeel lijkt ons dat het nieuwe stelsel daardoor vrij complex wordt. Aan de andere kant is een forfaitair stelsel ook complex geworden door uitspraken van de rechter en kan het enorm afwijken van de daadwerkelijk behaalde rendementen. Het is de vraag of de huidige vormgeving een goede balans hierin biedt.

Er kan nog veel veranderen rondom box 3 en een nieuw stelsel zal sowieso een behoorlijke impact hebben voor individuele belastingplichtigen. Het is belangrijk om de ontwikkelingen te volgen om tijdig te kunnen inschatten wat de gevolgen zijn. We verwijzen u daarom naar de PwC-pagina Wegwijzer box 3, die steeds zowel in het Nederlands als Engels wordt bijgewerkt.

Contact us

Mitra Tydeman

Mitra Tydeman

Senior Tax Manager Knowledge Centre, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)63 024 66 06

Pjotr Anthoni

Pjotr Anthoni

Senior Tax Manager Knowledge Centre, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)61 091 73 45

Volg ons