Winstbelasting in verandering

De Wet minimumbelasting 2024 (Pillar Two)

De Wet minimumbelasting 2024 (Pillar Two)
  • 20/03/24

Sinds 31 december 2023 geldt de Wet minimumbelasting 2024 (Pillar Two). Met deze wet geeft Nederland invulling aan de mondiale afspraken uit 2021 over de invoering van een 15%-minimumbelastingniveau voor het grote bedrijfsleven. Dit artikel geeft inzicht in de achtergrond en de stand van zaken.

Door: Maarten de Wilde (PwC Knowledge Centre)

Op 31 december 2023 is de Wet minimumbelasting 2024 in werking getreden. Deze wet, die ook wel bekend staat als Pillar Two, geldt voor verslagjaren die op of na deze datum beginnen. De nieuwe wetgeving voorziet in een minimumbelastingtarief van 15% per jurisdictie voor het grote bedrijfsleven (jaaromzet meer dan 750 miljoen euro). Indien in Nederland of in een andere staat de winstbelastingdruk lager is dan 15%, dan wordt op basis van deze nieuwe wetgeving tot dat niveau bijgeheven. Naast Nederland is een groot aantal andere landen overgegaan tot invoering van de nieuwe regels, of is daar op dit moment mee bezig.

PwC Accountancy Insights berichtte eerder over de ontwikkelingen in een interview met Stef van Weeghel en Edwin Visser, een artikel van Josien Rond, Laura den Ridder, Pieter Ruige en Tjeerd van den Berg (Spotlight, jaargang 28 (2021), uitgave 3) en in een bijdrage van Merel Mookhoek en ondergetekende in afgelopen najaar. Ook heeft PwC enige nadere informatie over de Wet minimumbelasting 2024 en een overzicht van deelnemende landen en de status van hun regelgeving in dit verband gepubliceerd. Wat is de huidige stand van zaken?

Achtergronden Wet minimumbelasting 2024

De Wet minimumbelasting 2024 introduceert een nieuwe belasting in de vorm van een aangiftebelasting die bedrijven in Nederland verplicht om een minimumwinstbelasting van 15% te betalen. Het doel van deze nieuwe regels is om belastingontwijking en belastingconcurrentie tussen landen tegen te gaan. Deze belasting is boven op de bestaande vennootschapsbelasting en geldt alleen voor grote bedrijven. Het wetsvoorstel werd op 31 mei 2023 aan de Tweede Kamer aangeboden en na het doorlopen van het wetgevingsproces op 19 december 2024 door de Eerste Kamer aangenomen. Op 27 december 2023 is de wet gepubliceerd in het Staatsblad.

Met de Wet minimumbelasting 2024 geeft Nederland invulling aan de tweede pijler, Pillar Two, van de zogenoemde internationale tweepijleroplossing voor de fiscale uitdagingen van de digitaliserende economie. Deze oplossing is politiek overeengekomen door ongeveer 140 landen binnen het Inclusive Framework on Base Erosion and Profit Shifting (IF), een initiatief van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De andere pijler, Pillar One, betreft een herverdeling van winstbelastinggrondslag voor de ongeveer 100 grootste multinationals wereldwijd. De afspraken over Pillar One moeten nog verder worden geconcretiseerd.

Binnen de EU verloopt de invoering van de nieuwe regels via de EU-Richtlijn Pijler 2 van 14 december 2022. De Wet minimumbelasting 2024 is bedoeld om deze richtlijn in Nederland te implementeren en sluit daar nagenoeg volledig op aan. De EU-Richtlijn Pijler 2 is vrijwel geheel gebaseerd op de modelregels die de OESO publiceerde op 20 december 2021. De OESO publiceerde op 14 maart 2022 een commentaar op de modelregels, dat kan worden gebruikt bij de interpretatie van de nieuwe regels in de implementerende landen. In 2023 publiceerde de OESO verschillende sets administratieve richtsnoeren, waarvan een deel is overgenomen in de Wet minimumbelasting 2024.

Werking en toepassing Wet minimumbelasting 2024

Bijheffing tot 15%-minimumniveau voor grote ondernemingen

De Wet minimumbelasting 2024 introduceert een alternatief winstbelastingstelsel met een minimum effectief belastingtarief van 15% per jurisdictie voor grote ondernemingen met een jaaromzet van meer dan 750 miljoen euro.

De nieuwe belastingwetgeving geldt voor verslagjaren die beginnen op of na 31 december 2023. Voor het eerste verslagjaar moeten de belastingaangifte en de betaling van de belasting binnen twintig maanden na het eerste verslagjaar worden ingediend respectievelijk voldaan. Twee maanden eerder moet de zogenoemde informatieaangifte zijn ingediend. De informatieaangifte is een internationaal gestandaardiseerd geleideformulier dat bedrijven moeten invullen en verstrekken aan de belastingautoriteiten. Dit moet landen helpen bij het uitvoeren van de nieuwe belastingregels. Voor de verslagjaren daarna is de termijn drie maanden korter. De belastingaangifte moet dan binnen zeventien maanden na het verslagjaar zijn ingediend en de informatieaangifte twee maanden daarvoor. Bijvoorbeeld, voor een verslagjaar dat loopt van 1 januari 2024 tot en met 31 december moeten de belastingaangifte en informatieaangifte uiterlijk 31 augustus 2026 en 30 juni 2026 zijn ingediend.

Voor de vaststelling van het effectieve belastingtarief voor Pillar Two-doeleinden van 15% wordt als uitgangspunt aangeknoopt bij de financiële verslaggevingsstandaard die is gebruikt bij de totstandkoming van de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijke moederentiteit. Onder bepaalde voorwaarden kunnen ondernemingen zogenoemde veiligehavenregels toepassen (deze worden verderop in dit artikel toegelicht). Hiermee kunnen ondernemingen voor hun berekeningen in voorkomende gevallen aanknopen bij de financiële verslaggevingsstandaarden die gelden in het land waar de betrokken groepsentiteiten gevestigd zijn. Ondernemingswinsten worden voor Pillar Two-doeleinden over jurisdicties verdeeld aan de hand van het arm’s-lengthbeginsel.

Wanneer het effectieve belastingtarief van groepsentiteiten in een jurisdictie waar de onderneming met een of meerdere groepsentiteiten actief is, beneden het 15%-minimumniveau ligt, dan is er sprake van laagbelaste groepsentiteiten. In dat geval wordt het verschil tussen het effectieve belastingtarief en het 15%-minimumtarief bijgeheven bij de Nederlandse groepsentiteiten op basis van de Wet minimumbelasting 2024, in lijn met internationaal overeengekomen mechanismen.

Bijheffing volgens drie mechanismen

De bijheffing tot het 15%-minimumtarief kan plaatsvinden volgens drie mechanismen:

Deze regel zorgt ervoor dat er binnenlandse bijheffing plaatsvindt tot het minimumniveau over de winst van in Nederland gevestigde laagbelaste groepsentiteiten van de betrokken onderneming. Deze regel beschermt de Nederlandse belastingopbrengst tegen eventuele bijheffende ingrepen over Nederlandse ondernemingswinsten in het buitenland.

Deze bijheffing tot het minimumniveau vindt plaats bij – in beginsel – de uiteindelijke moederentiteit van de betrokken onderneming. Het betreft hier bijheffing over winsten van laagbelaste dochterentiteiten in het buitenland. Het maakt daarbij niet uit dat er geen economische verbinding bestaat tussen de behaalde winsten in het ene land en de bijheffing tot het minimumniveau in het andere land. Onder omstandigheden kan met deze maatregel ook worden bijgeheven bij de tussenliggende moederentiteit of de partieel gehouden moederentiteit. Dit blijft in dit artikel verder onbesproken. Kwalificerende binnenlandse bijheffing in het buitenland komt in mindering op de inkomen-inclusiebijheffing.

Deze bijheffing tot het minimumniveau vindt plaats bij – in beginsel – andere groepsentiteiten dan de (uiteindelijke) moederentiteit van de multinationale of binnenlandse groep. Het betreft hier bijheffing over winsten van laagbelaste moederentiteiten of zusterentiteiten in het buitenland. Het maakt ook hier niet uit dat er geen economische verbinding bestaat tussen de behaalde winsten in het ene land en de bijheffing tot het minimumniveau in het andere land. De onderbelastewinstbijheffing is een vangnetbijheffing voor wanneer de staat waar de (uiteindelijke) moederentiteit is gevestigd geen kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel toepast. De toewijzing van de onderbelastewinstbijheffing aan staten gebeurt op basis het aantal werknemers en de waarde van de materiële activa. De onderbelastewinstbijheffing treedt in werking op 31 december 2024.

Naast de drie genoemde heffingsmechanismen zijn de IF-landen ook overeengekomen de Subject to Tax Rule (STTR) op te nemen in de belastingverdragen. Deze regel is bedoeld om ontwikkelingslanden de mogelijkheid te geven hun belastinggrondslag te beschermen. De STTR maakt het voor deze landen mogelijk om een bronbelasting in te houden op bepaalde betalingen, zoals rentevergoedingen en royaltybetalingen, als deze bij de ontvanger niet zijn onderworpen aan een belastingtarief van ten minste 9%. In het najaar van 2023 is een multilateraal verdrag ter implementatie van de STTR gepubliceerd.

Berekening bijheffing per staat; vijfstappenplan

Voor ondernemingen voor wie de nieuwe regels gelden, wordt de berekening van de bijheffing per staat, dat kan ook Nederland zijn, in vijf stappen vastgesteld. De eerste vier stappen vinden plaats per staat en in beginsel voor alle groepsentiteiten die in die staat gevestigd zijn gezamenlijk.

In de eerste stap wordt het effectieve belastingtarief berekend voor Pillar Two-doeleinden. Het effectieve belastingtarief wijkt af van het effectieve tarief in de commerciële jaarrekening. Waar in de commerciële jaarrekening wordt uitgegaan van de verhouding van ‘total tax expense (P&L)’ tot ‘profit before tax (commercial)’, bezien de Pillar Two-regels de verhouding van ‘aggregated adjusted covered taxes’ tot ‘aggregated qualifying income (or loss)’. De Wet minimumbelasting 2024 spreekt hier over gecorrigeerde betrokken belastingen en het netto kwalificerende inkomen. Bijvoorbeeld, als groepsentiteiten 100 euro belasting verschuldigd zijn over een door hen in een staat behaald inkomen van 1.000 euro, dan levert dat een effectief tarief op van 10%.


Bij de effectieftariefberekening voor Pillar Two-doeleinden vormen de acute en latente belastingen (teller) en de winst voor belastingheffing zoals verantwoord in de jaarrekening (noemer) het startpunt. Daarop wordt vervolgens een aantal uitzonderingen gemaakt. Dit geldt zowel voor de belastingen in de teller als voor de belastinggrondslag in de noemer van de effectieftariefbreuk. Zo ontstaat er een derde boekhoudsysteem dat bedrijven moeten bijhouden, specifiek voor Pillar Two, naast de reguliere boekhouding en de winstbepaling voor de vennootschapsbelasting. Dit geldt in Nederland en in alle andere landen waar de nieuwe regels (gaan) gelden. Permanente verschillen tussen de grondslag voor de vennootschapsbelasting en die voor de minimumbelasting leiden tot mutaties in het effectieve tarief, en mogelijk daaropvolgende bijheffing. Voorbeelden van maatregelen in de sfeer van de Nederlandse vennootschapsbelasting met impact op het effectieve tarief zijn de liquidatieverliesregeling in het regime van de deelnemingsvrijstelling en het innovatieboxregime. In andere landen gelden andere voorbeelden.

In de tweede stap wordt het bijheffingspercentage berekend door het minimumbelastingtarief van 15% te verminderen met het effectieve belastingtarief. Zo levert een effectief tarief van 10% een bijheffingspercentage op van 5%.

In de derde stap wordt de overwinst berekend door het netto kwalificerende inkomen te verminderen met het uitgesloten inkomen op basis van reële aanwezigheid, een soort bijheffingvrije som. Deze bijheffingvrije som bestaat uit twee onderdelen: de uitzondering voor werknemerslasten en de uitzondering voor materiële activa. De uitzondering voor werknemerslasten van een groepsentiteit in een staat in een verslagjaar is gelijk aan 9,8% (2024) van de loonkosten van de werknemers van deze groepsentiteit (werkgever) die in deze staat hun werkzaamheden uitoefenen. Het percentage loopt jaarlijks af tot 5% per 31 december 2033. De uitzondering voor materiële activa van een groepsentiteit in een staat in een verslagjaar is gelijk aan 7,8% (2024) van de gemiddelde boekwaarde van de materiële activa van deze groepsentiteit (eigenaar/gebruiker) die in deze staat zijn gelegen. Het percentage loopt jaarlijks af tot 5% per 31 december 2033. Een inkomen van 1.000 euro en een vastgestelde bijheffingsvrije som van 200 euro levert dan een overwinst op van 800 euro.

In de vierde stap wordt de bijheffing berekend door de overwinst te vermenigvuldigen met het bijheffingspercentage. Een bijheffingspercentage van 5% en een overwinst van 800 euro levert bijvoorbeeld een bijheffing op van 40 euro. Als over het behaalde inkomen in een staat bijheffing verschuldigd is, wordt gesproken van een laagbelastende staat.

De vijfde stap is de toerekening van de bijheffing aan iedere groepsentiteit gevestigd in een laagbelastende staat. De bijheffing wordt omgeslagen over groepsentiteiten in de betrokken laagbelastende staat naar rato van hun kwalificerende inkomen over het totale kwalificerende inkomen van de groepsentiteiten in deze staat. Er wordt geen bijheffing toegerekend aan groepsentiteiten met kwalificerende verliezen. Als bijvoorbeeld het genoemde inkomen van 1.000 euro door drie groepsentiteiten wordt behaald en als de eerste en tweede groepsentiteit daar voor 25% aan bijdragen en de derde voor 50%, dan wordt de bijheffing van 40 euro dienovereenkomstig toegerekend (respectievelijk 10, 10 en 20 euro). Vervolgens wordt met toepassing van een van de genoemde bijheffingsmechanismen bijgeheven.

Veiligehavenregels

Naast de Pillar Two-regels zijn verschillende veiligehavenregels geïntroduceerd. Nederland heeft deze regels in de Wet minimumbelasting 2024 ingevoerd. De veiligehavenregels zorgen ervoor dat als aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, de bijheffing in andere landen (en vice versa) op nihil wordt gesteld. Dat voorkomt bijvoorbeeld dat tegelijkertijd in meerdere staten dezelfde berekeningen zouden moeten worden uitgevoerd. Op dit moment gelden de volgende veiligehavenregels:

Ondernemingen kunnen voor verslagjaren, die aanvangen op of vóór 31 december 2026 en waarbij het laatste verslagjaar eindigt vóór 1 juli 2028, per staat waarin zij actief zijn kiezen voor een ‘light-variant’ van de Pillar Two-regels: de CbCR-veiligehavenregel. Ondernemingen kunnen dan aan de hand van CbCR-gegevens en kwalificerende financiële jaarrekeningdata laten zien dat zij in de betreffende staat niet te weinig belasting betalen. De inkomen-inclusiebijheffing in de staat waar de moederentiteit gevestigd is, wordt dan op nihil gesteld.

Ondernemingen kunnen er ook voor kiezen om de inkomen-inclusiebijheffing in de staat waar de moederentiteit is gevestigd op nihil te stellen door zich te houden aan de kwalificerende binnenlandse bijheffing veiligehavenregel in de staten waar zij actief zijn. Dit kan alleen als de betrokken staat deze veiligehavenregel heeft ingevoerd en, in beginsel, als voor de berekeningen wordt aangeknoopt bij lokale financiële verslaggevingsstandaarden (in plaats van de in de jurisdictie van de uiteindelijke moederentiteit geldende standaarden).

Ondernemingen kunnen toepassing van de onderbelastewinstbijheffing met een jaar uitstellen op basis van de onderbelastewinstbijheffing veiligehavenregel. Voor verslagjaren die aanvangen op of vóór 31 december 2025 en eindigen vóór 31 december 2026, waarbij het betreffende verslagjaar niet langer duurt dan twaalf maanden, kunnen zij een beroep doen op deze veiligehavenregel voor hun entiteiten gevestigd in staten met een statutair tarief van ten minste 20%. Voor die entiteiten wordt de onderbelastingwinstbijheffing gedurende deze periode op nihil gesteld.

Binnen het IF wordt nog gewerkt aan een permanente veiligehavenregel. In de Wet minimumbelasting 2024 is daarvoor een kaderregeling ingevoerd. Ook gelden verschillende administratieve regelingen, zoals een belastingaangifteverplichting en een bijheffing-informatieaangifte, en aansprakelijkheids- en boetebepalingen. Deze blijven in dit artikel verder onbesproken.

Winstbelasting in verandering

Implicaties

De nieuwe regels zijn erg ingewikkeld, voor zowel bedrijven als belastingautoriteiten. Bedrijven en belastingdiensten moeten hun systemen en processen aan de nieuwe regels aanpassen. Om de naleving te borgen, moeten op mondiale schaal inlichtingen worden uitgewisseld. Dit vergt investeringen in technologie en in mensen. Een groot aantal landen, waaronder de lidstaten van de Europese Unie, hebben de nieuwe regels ingevoerd. De Verenigde Staten en China lijken nog geen stappen te hebben gezet. Het is nog onduidelijk hoe om te gaan met situaties waarin bedrijven en landen, en landen onderling, verschillen van inzicht over de uitlegging van de nieuwe regels. Ook is nog onduidelijk hoe de rolverdeling tussen accountants en belastinginspecteurs in de verschillende landen eruit zal komen te zien. 

Daarnaast speelt de vraag hoe om te gaan met (belasting)subsidies. Een aantal landen hanteert subsidiemaatregelen, voert deze in, of overweegt dat op dit moment, waarvan sommige expliciet om de gevolgen van Pillar Two te dempen. Kunnen dergelijke stimuleringsmaatregelen de toepassing van Pillar Two-regels in landen diskwalificeren? Hoe kan mogelijke strategievorming in reactie op de nieuwe regels door bedrijven (planning) en landen (concurrentie) worden aangepakt? Gaan landen straks daadwerkelijk fiscaal in elkaars economieën interveniëren? Tot slot wordt er getwijfeld aan de verenigbaarheid van de regels met onder meer de belastingverdragen, de investeringsverdragen en het primaire EU-recht.

Afsluiting

Met de invoering van de Wet minimumbelasting 2024 en zijn tegenhangers in het buitenland is in navolging van een internationaal politiek akkoord een grootschalige winstbelastinghervorming doorgevoerd. De komende periode staat in het teken van upskilling en compliance. De complexiteit, nieuwigheid en onzekerheid die gepaard gaan met de uitrol van Pillar Two vormen een uitdaging voor zowel bedrijven als overheden. Het verdient aanbeveling de ontwikkelingen te blijven volgen. Bekijk ook eens PwC Belastingnieuws voor actuele artikelen en publicaties op het gebied van belastingen.

Maarten de Wilde

Maarten de Wilde

Director, PwC Netherlands

Volg ons