Het voldoen aan de CSRD-vereisten voor biodiversiteit begint met een goede beoordeling binnen de dubbele materialiteitsanalyse. Het uitvoeren van een dubbele materialiteitsbeoordeling (DMA) hoort weer bij het naleven van de CSRD-richtlijn. Hierbij wordt gekeken naar de invloed die ondernemingen hebben op mens en milieu en vice versa, dus naar de impact van duurzaamheidsgerelateerde ontwikkelingen op ondernemingen.
De CSRD schrijft voor dat elke onderneming moet beoordelen of zij locaties heeft in of nabij biodiversiteitsgevoelige gebieden, zoals Natura 2000-gebieden. Als dat het geval is, moet openbaar worden gemaakt of deze locaties een negatieve impact hebben op die biodiversiteitsgevoelige gebieden. Daarnaast is het noodzakelijk is om aanvullende maatregelen te nemen om deze negatieve impact te verminderen. Dit levert waardevolle informatie op voor de beoordeling van biodiversiteit in de context van DMA.
‘Weinig organisaties beschikken over alle data om hun biodiversiteitsvoetafdruk te beoordelen’
Thijs IJsbrandijsenior manager Nature Strategy bij PwCOm biodiversiteit effectief te evalueren als onderdeel van een DMA, moeten ondernemingen begrijpen wat hun invloed op de natuur is. Een grote invloed op de natuur wordt meestal geassocieerd met sectoren die een grotere impact op (bijvoorbeeld ontbossing) of afhankelijkheid (bijvoorbeeld vruchtbare bodems) hebben van de natuur.
De Taskforce on Nature-related Financial Disclosures (TNFD) heeft voor de duidelijkheid een lijst met acht sectoren (en achttien subsectoren) gepubliceerd die doorgaans een sterke invloed op de natuur hebben.
Voor een goede analyse van natuurimpact en -afhankelijkheden zijn de volgende richtlijnen en hulpmiddelen nuttig:
Bij het ondersteunen van ondernemingen in hun DMA op biodiversiteit, zien we een aantal veelvoorkomende uitdagingen opduiken. Hieronder leest u enkele van de meest prominente problemen, met advies hoe deze kunnen worden aangepakt:
De CSRD verdeelt onderwerpen in subonderwerpen en sub-subonderwerpen. Het onderwerp biodiversiteit is bijvoorbeeld onderverdeeld in vier subonderwerpen: directe impactdrivers van biodiversiteitsverlies, impact op de staat van soorten (populatiegrootte, risico op uitsterven), de impact op de omvang en conditie van ecosystemen en impact en afhankelijkheden van ecosysteemdiensten. Deze vier subonderwerpen worden vervolgens verder onderverdeeld in sub-subonderwerpen.
Het nadeel van deze indeling is dat het de onderlinge verbondenheid van biodiversiteit en de duidelijke oorzaak en gevolgrelaties negeert. Een van de belangrijkste oorzaken voor 'risico op wereldwijde uitsterving van soorten' is bijvoorbeeld de impactdriver 'verandering in landgebruik'. Dit maakt het beoordelen van de materialiteit van individuele subonderwerpen een uitdaging.
Beoordeel de materialiteit door subonderwerpen te clusteren die onderling sterk verbonden zijn en waar een duidelijke oorzaak-en-gevolg is. Eén manier om dit te doen is door de verschillende impactdrivers van biodiversiteitsverlies individueel te beoordelen, maar deze wel te clusteren met de impact die deze drivers hebben op de staat van soorten, de omvang en conditie van ecosystemen en ecosysteemdiensten. Dit kan bijvoorbeeld resulteren in de clustering en gezamenlijke beoordeling van landgebruiksverandering met impact op de omvang en conditie van ecosystemen en woestijnvorming.
Biodiversiteit is verbonden met andere milieuthema's zoals klimaat, water en vervuiling. Bij DMA moeten ondernemingen echter een conclusie trekken over de materialiteit van deze afzonderlijke onderwerpen.
Richt je expliciet op de materialiteit van biodiversiteitsimpacten die specifiek zijn voor ESRS E4: landgebruik, exploitatie van natuurlijke hulpbronnen en de introductie van invasieve soorten. Als deze impacten als immaterieel worden beschouwd, kiezen ondernemingen er vaak voor om:
Houd er rekening mee dat de erkenning van een thema als materieel binnen meerdere standaarden niet direct leidt tot de ontwikkeling van aanvullende strategie, beleid, of doelen. Dit is simpelweg een manier om te erkennen dat een impactfactor (bijvoorbeeld broeikasgasemissies) zowel effect heeft op klimaat als biodiversiteit.
Weinig organisaties beschikken over alle data om hun biodiversiteitsvoetafdruk te beoordelen. Of de (relatieve) bijdrage van verschillende impactdrivers of ecosysteemdienstafhankelijkheden aan deze voetafdruk. Dat maakt het lastig een conclusie te trekken over de materialiteit van verschillende elementen die de biodiversiteit ondersteunen.
In dat geval is het raadzaam om in kaart te brengen welke impact en afhankelijkheden er zouden kunnen zijn. Vervolgens beoordeel je aan de hand van een aantal vaste criteria hoe groot en wijdverspreid die impact is, en in hoeverre het mogelijk is om die impact weer omgedaan te maken. Daarbij kijk je ook naar de afhankelijkheid van ecosysteemdiensten.
Zo'n gestructureerde, kwalitatieve of semi-kwantitatieve (bijv. 5-puntsschaal) benadering van de dubbele materialiteitsanalyse zorgt ervoor dat een consistente set criteria wordt geëvalueerd en dat besluitvorming correct wordt gedocumenteerd in een audittrail.
Tijdens de beoordeling/evaluatie van deze criteria is het belangrijk om goed onderzoek te doen naar de specifieke biodiversiteitseffecten en -afhankelijkheden van een sector. De hierboven genoemde tools kunnen dit ondersteunen, maar er is ook een breed scala aan (wetenschappelijke) literatuur beschikbaar die kan worden geraadpleegd. Denk bijvoorbeeld aan de rapportages van het Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES) en de rapportage van The IUCN Flagship.