Het kabinet-Rutte IV is terughoudend geweest met fiscale wijzigingen en nieuwe maatregelen in de Voorjaarsnota 2024 vanwege zijn demissionaire status. Dit is anders voor het Hoofdlijnenakkoord, dat de basis is voor de verdere formatie en uiteindelijk tot een regeerakkoord moet leiden. Er zijn dan ook een aantal opvallende verschillen.
Allereerst streven de formerende partijen naar een lastenverlichting voor werknemers en ondernemers, en naar meer bestaanszekerheid voor mensen die in de knel zitten. Een aantal van de voorgestelde belastingmaatregelen in de Voorjaarsnota wordt teruggedraaid. Ook heeft het vestigings- en ondernemingsklimaat op het fiscale vlak een prominente rol gekregen in het akkoord. Daarmee lijkt te zijn geluisterd naar de signalen over fiscale knelpunten uit het bedrijfsleven.
Op het gebied van klimaat wordt een enigszins dubbel beleid gevoerd. Op veel vlakken worden milieubelastingen en accijnzen verlaagd en subsidies beperkt. Een aantal voorgestelde verhogingen uit de Voorjaarsnota wordt zelfs teruggedraaid. Toch wordt er ook een aantal (nieuwe) heffingen ingevoerd. In dit artikel lichten we een aantal van de belangrijkste maatregelen toe.
De inkoopfaciliteit voor eigen aandelen blijft toch bestaan. Met deze faciliteit kunnen beursgenoteerde bedrijven onder voorwaarden eigen aandelen inkopen zonder dat hierover dividendbelasting wordt geheven. Tijdens de behandeling van het afgelopen Belastingplan heeft de Tweede Kamer de dividendbelastingfaciliteit voor de inkoop van eigen aandelen afgeschaft per 2025, tegen advies van het kabinet in.
Dit leidde direct tot veel kritiek vanuit het bedrijfsleven omdat deze inkoopfaciliteit belangrijk is voor het Nederlandse vestigings- en ondernemingsklimaat. Er waren zorgen over de Nederlandse internationale concurrentiepositie voor beursvennootschappen. De verwachting was dat hoofdkantoren van beursgenoteerde vennootschappen uit Nederland zouden vertrekken als gevolg van die verslechterde concurrentiepositie. De staatssecretaris deed daarop de toezegging om medio mei 2024 alternatieve maatregelen te presenteren. Het Hoofdlijnenakkoord geeft nu aan de faciliteit te willen behouden.
De earningsstrippingregeling beperkt op dit moment de aftrek van rentekosten tot 20% van de fiscale gecorrigeerde winst (EBITDA). Rentekosten tot 1 miljoen euro zijn op basis van deze maatregel niet in aftrek beperkt. Deze maatregel vloeit voort uit de EU Anti-Tax Avoidance Directive, ook wel ATAD, die de lidstaten verplicht om verschillende maatregelen tegen belastingontwijking in hun nationale wetgeving op te nemen.
De coalitiepartners willen nu het percentage van deze maatregel verhogen naar 25%. In het Hoofdlijnenakkoord staat dat hiermee beter wordt aangesloten bij het Europees gemiddelde. Overigens blijkt uit PwC-onderzoek dat de meeste EU-lidstaten een renteaftrekbeperking van 30% van de EBITDA hanteren, het maximum dat volgens de ATAD-richtlijn is toegestaan, en slechts twee EU-lidstaten een lager percentage hebben ingevoerd.
Een andere maatregel uit de ATAD-richtlijn is een algemene antimisbruikmaatregel, de General Anti-Avoidance Rule (GAAR); volgens het Hoofdlijnenakkoord wordt deze alsnog ingevoerd in het Nederlandse belastingsysteem. Op basis van deze antimisbruikmaatregel wordt voor de berekening van de verschuldigde vennootschapsbelasting een constructie of een reeks van constructies buiten beschouwing gelaten als die is opgezet met als (een van de) hoofddoel(en) een belastingvoordeel dat ‘het doel of de toepassing van het toepasselijke belastingrecht ondermijnt, en die, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, kunstmatig is.’ Een constructie kan daarbij uit verschillende stappen of onderdelen bestaan.
Nederland heeft er destijds voor gekozen deze maatregel uit de ATAD-richtlijn niet te implementeren met als onderbouwing dat Nederland al een algemene toepassing van fraus legis heeft. Daarmee kan ook misbruik worden bestreden. De Europese Commissie heeft Nederland verzocht om de GAAR toch in de wetgeving op te nemen. In het Hoofdlijnenakkoord is daar gehoor aan gegeven.
Vanaf 1 januari 2022 is verliesverrekening in een bepaald jaar beperkt tot een bedrag van 1 miljoen euro vermeerderd met 50% van de resterende belastbare winst. Inmiddels zijn bij de Belastingdienst enkele gevallen bekend van onbedoelde gevolgen bij de samenloop van deze nieuwe verliesverrekeningsregels met de kwijtscheldingswinstvrijstelling. Een mogelijk gevolg van deze samenloop is bijvoorbeeld dat de kwijtscheldingswinst van een belastingplichtige (onbedoeld) wordt belast met vennootschapsbelasting. Om deze onbedoelde gevolgen te repareren is in de Voorjaarsnota een aanpassing in de kwijtscheldingswinstmaatregel aangekondigd. De precieze vormgeving is overgelaten aan het nieuwe kabinet.
In het Hoofdlijnenakkoord is aangegeven dat wordt bezien welke fiscale voordelen onder de extraterritoriale kostenregeling – waaronder de 30%-regeling waaronder de 30%-regeling – worden versoberd. Met de 30%-regeling kunnen werkgevers schaarse en specifiek deskundige werknemers uit het buitenland maximaal 30% van het loon onbelast uitbetalen voor een maximale periode van vijf jaar. De vergoeding ziet op de extra kosten die de werknemers maken om in Nederland te kunnen werken, zoals kosten voor huisvesting en levensonderhoud. Ook kunnen werknemers die gebruikmaken van de 30%-regeling kiezen voor een zogenoemde partiële buitenlandse belastingplicht, waarmee ze voor de heffing in de inkomstenbelasting in box 2 en box 3 worden behandeld als een niet-inwoner. De regeling is in de afgelopen jaren meerdere keren versoberd, onder andere met een amendement tijdens de behandeling van het Belastingplan 2024.
In het Hoofdlijnenakkoord is de invulling van de versobering bewust open gelaten in afwachting van een evaluatie. Uit het evaluatieonderzoek, dat op 17 juni is verschenen, blijkt onder andere dat de 30%-regeling doeltreffend en deels doelmatig is, maar dat de partiële buitenlandse belastingplicht niet doeltreffend en niet doelmatig is. Volgens het onderzoek trekt de 30%-regeling daadwerkelijk werknemers aan die anders niet gekomen zouden zijn en levert de regeling gemiddeld jaarlijks 128,5 miljoen euro netto belasting op.
De verwachting is dat het nieuwe kabinet op basis van de evaluatie keuzes zal maken over het eventueel terugdraaien van de eerdere versobering of dat het andere maatregelen zal nemen die minder schadelijk zijn voor de economie. Deze eventuele plannen zullen op Prinsjesdag in het Pakket Belastingplan 2025 worden gepresenteerd.
In het Hoofdlijnenakkoord wordt voorgesteld om per 2026 het verlaagd tarief op enerzijds culturele goederen en diensten, en anderzijds logies af te schaffen.
Voor welke ‘culturele goederen en diensten’ het normale btw-tarief van 21% dan precies moet gaan gelden, moet nog verder worden uitgewerkt. Potentieel komen de volgende prestaties voor de tariefsverhoging in beeld:
Duidelijk is dat de voorgenomen tariefsverhoging niet ziet op bioscopen, attractieparken, speel- en siertuinen en andere dagrecreatie.
Het voorstel voor (grotendeels) afschaffing van het verlaagde tarief op logies heeft niet alleen gevolgen voor hotels en de verhuur van vakantiewoningen. Mogelijk raakt dit ook uitzendbureaus wanneer die buitenlandse uitzendkrachten huisvesten (short-stay) tegen inhouding op het loon. De gevolgen voor daklozenopvang en Ronald McDonald Huizen worden gecompenseerd met een subsidie via de begroting van VWS. Voor kampeerterreinen geldt een uitzondering en blijft het lage tarief van toepassing. Het is te voorzien dat deze uitzondering in de praktijk tot discussies gaat leiden, bijvoorbeeld wanneer er op een kampeerterrein ook vakantiewoningen staan of bij bepaalde vormen van ‘glamping’.
In het Hoofdlijnenakkoord wordt een lastenverlichting voorgesteld op arbeid en een verlaging van de marginale druk voor burgers, bijvoorbeeld door middel van een extra schijf van de inkomstenbelasting in box 1. Dit is in tegenstelling tot de Voorjaarsnota waar nog een lichte lastenverzwaring werd voorgesteld via de box 1-tariefsgrenzen.
Daarnaast wordt met het Hoofdlijnenakkoord voorgesteld om het hoge box 2-tarief per 2025 te verlagen naar 31%. Ook wordt voorgesteld om het box 3-tarief te verlagen, maar het is onduidelijk naar welk percentage.
De coalitiepartners stellen in het Hoofdlijnenakkoord ook voor om de giftenaftrek in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting te beperken. Het voorstel is om een eerste stap te zetten per 2025 en per 2028 de giftenaftrek in de inkomstenbelasting te uniformeren zodat verschillende soorten giften fiscaal gezien gelijk kunnen worden behandeld.
De Voorjaarsnota 2024 en het Hoofdlijnenakkoord kondigen een keur aan maatregelen aan, waarbij het Hoofdlijnenakkoord een aantal voorgenomen en uitgevoerde maatregelen wil terugdraaien. Er moet nog blijken welke van de maatregelen het daadwerkelijk tot wetsvoorstel redden. Voor u is het van belang om te weten wat er mogelijk aan komt, zodat u al rekening kan houden met de verwachte maatregelen.
Op PwC Belastingnieuws (www.belastingnieuws.nl) zijn artikelen en publicaties te vinden over de laatste stand van zaken en aangekondigde wijzigingen op het gebied van belastingen. Volg uiteraard ook onze Belastingplan-pagina waar de dag na Prinsjesdag de belangrijkste fiscale maatregelen te vinden zijn: https://www.pwc.nl/nl/belastingplan.html.