{{item.title}}
{{item.text}}
{{item.title}}
{{item.text}}
De Eerste Kamer stemde op dinsdag 17 december 2024 in met het Belastingplan 2025 en de overige wetsvoorstellen behorend bij het Pakket Belastingplan 2025. Onze Belastingplanpagina is tijdens het parlementaire proces steeds aangepast aan de laatste informatie. U leest hier nu de definitieve maatregelen.
Het Belastingplanpakket 2025 bevat maatregelen voor ondernemers, particulieren en het internationale bedrijfsleven. Ten opzichte van vorig jaar verandert er het nodige, en ook tijdens de behandeling van de wetsvoorstellen zijn er aanzienlijke veranderingen geweest.
We nodigen u daarom opnieuw uit om een kijkje te nemen op deze website, zodat u kunt bepalen waar u rekening mee kunt houden.
Bent u benieuwd of u in aanmerking komt voor rechtsherstel, bereken dit met de Box 3 rekenmodel rechtsherstel.
Bekijk de belangrijkste fiscale maatregelen uit het Belastingplan of raadpleeg de factsheet Belastingcijfers 2025/2024 voor een vergelijking van de belastingtarieven van 2025 en 2024. Een overzicht van de kernpunten uit de begroting van alle ministeries leest u in de Highlights Miljoenennota.
Onze specialisten staan voor u klaar om samen met u duurzame oplossingen voor uw fiscale uitdagingen te creëren.
Het inkomen vanaf waar het toptarief van toepassing is, wordt verlaagd met 557 euro ten opzichte van de eerder vastgestelde bedragen. Hierdoor is inkomen uit box 1 sneller belast tegen het hoge tarief.
De afbouw van de algemene heffingskorting vindt plaats op basis van het verzamelinkomen (voorheen alleen box 1 inkomen). Hierdoor is er sneller sprake van afbouw in het geval van box 2 en box 3 inkomen.
De MKB-winstvrijstelling wordt verlaagd van 13,31% naar 12,03% volgens de Voorjaarsnota, maar volgens het Hoofdlijnenakkoord naar 12,7%.
Het voorstel is de giftenaftrek in de inkomstenbelasting te beperken en de regeling geven vanuit vennootschap af te schaffen. Een eerste stap wordt gezet in 2025. Per 2028 wordt de giftenaftrek in de inkomstenbelasting geüniformeerd om verschillende soorten giften fiscaal gelijk te behandelen.
Ten aanzien van excessief lenen wordt gewerkt aan voorkoming van onvoorziene dubbeltellingen bij personenvennootschappen.
Het box 2-toptarief gaat omlaag van 33% (2024) naar 31% (2025).
Het box 3-tarief gaat omlaag, het is nog niet bekend tot welk percentage (2024: 36%).
De vrijstelling groene beleggingen in box 3 wordt per 2025 verlaagd van 71.251 euro (voor fiscale partners 142.502; in 2024) naar 30.000 euro (voor fiscale partners 60.000 euro).
Aanpassing in de inkomstenbelasting om in Nederland het heffingsrecht te kunnen effectueren in situaties dat het heffingsrecht op basis van het aangekondigde wijzigingsprotocol op het belastingverdrag Nederland-Duitsland aan Nederland wordt toegewezen.
In het Hoofdlijnenakkoord staat het voornemen om de lasten op arbeid te verlichten en de marginale druk in de inkomstenbelasting te verlagen. Als voorbeeld wordt gesproken over het introduceren van een extra schijf in de inkomstenbelasting.
De dienstbetrekkingseis in de doorschuifregeling in de inkomstenbelasting (DSR) wordt afgeschaft. De dienstbetrekkingseis houdt in dat bij schenking van een aanmerkelijk belang of een IB-onderneming de DSR alleen geldt indien de bedrijfsopvolger al ten minste 36 maanden in dienstbetrekking is bij de onderneming.
Bij schenkingen gaat een minimumleeftijd van 21 jaar voor de bedrijfsopvolger gelden. De minimumleeftijd geldt voor zowel de bedrijfsopvolging in de schenk- en erfbelasting (BOR) als de inkomstenbelasting (DSR). Deze eis zal niet gelden bij vererving.
De 5%-doelmatigheidsmarge in de schenk- en erfbelasting (BOR) wordt afgeschaft. De datum van afschaffing van deze marge in de inkomstenbelasting (DSR) wordt later bekendgemaakt. De 5%-doelmatigheidsmarge houdt in dat aanwezig beleggingsvermogen ter grootte van 5 procent van het ondernemingsvermogen, toch kwalificeert voor de BOR en DSR.
Bedrijfsmiddelen kwalificeren alleen nog als ondernemingsvermogen voor zover ze daadwerkelijk binnen de onderneming worden gebruikt. Dit gaat gelden voor elk bedrijfsmiddel met een waarde in het economisch verkeer van minimaal 100.000 euro. Volgens de huidige wetgeving kunnen bedrijfsmiddelen die slechts gedeeltelijk in de onderneming worden gebruikt, onder bepaalde omstandigheden toch volledig als ondernemingsvermogen worden aangemerkt voor toepassing van de BOR en de DSR.
De BOR-vrijstelling wordt 100 procent van de going concernwaarde van de onderneming tot 1,5 miljoen euro en 75 procent over het meerdere aan ondernemingsvermogen. In 2024 is dat een 100-procent-vrijstelling voor een going concernwaarde van de onderneming tot 1.325.253 euro en 83 procent over het meerdere aan ondernemingsvermogen.
De toepassing van de BOR en DSR wordt per 2026 beperkt tot gewone aandelen met een minimaal belang van 5 procent van het totale geplaatste kapitaal. De faciliteiten blijven wel gelden voor preferente aandelen die in het kader van een gefaseerde bedrijfsopvolging zijn uitgegeven. Deze preferente aandelen moeten dan wel een omzetting zijn van gewone aandelen met een belang van ten minste 5 procent van het totale geplaatste kapitaal. Verder blijft het mogelijk om een vruchtgebruik of blooteigendom van de gewone aandelen onder de BOR en DSR te brengen. Lees meer in ons Belastingnieuwsartikel hierover.
De bezits- en voortzettingseis voor de BOR worden per 1 januari 2026 versoepeld, omdat deze in bepaalde situaties op gespannen voet kunnen staan met de bedrijfseconomische dynamiek, zoals wijziging in de activiteiten of herstructurering. Zo zou per 2026 een verandering in de structuur of de rechtsvorm van de onderneming er voortaan niet meer toe leiden dat de bezitstermijn opnieuw gaat lopen. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is dat de gerechtigdheid van de schenker of erflater als gevolg van dergelijke herstructureringen niet wijzigt. Verder worden de mogelijkheden voor fusies en splitsingen ruimer, alsmede de mogelijkheden om aandelen om te vormen, uit te geven of in te kopen. Ook hiervoor geldt de voorwaarde dat de gerechtigdheid van de schenker/erflater niet wijzigt. Anders dan eerder aangekondigd worden de bezitstermijnen waarschijnlijk niet verkort. Lees meer in ons Belastingnieuwsartikel hierover.
De voortzettingseis wordt per 1 januari 2026 verkort van vijf jaar naar drie jaar. Een verkrijger krijgt hierdoor eerder mogelijkheden voor wijzigingen in zijn bedrijfsvoering. Ook worden enkele knelpunten bij herstructureringen weggenomen. Het uitgangspunt van de versoepeling is dat een verandering van de structuur of rechtsvorm van een onderneming het voldoen aan de voortzettingseis niet belemmert. Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat de gerechtigdheid van de opvolger als gevolg van dergelijke herstructureringen niet wijzigt. Deze versoepeling maakt het mogelijk om op indirect niveau via verkoop of een ruisende of geruisloze fusie of splitsing een herstructurering door te voeren of om indirect gehouden aandelen om te vormen in letteraandelen, zonder gevolgen voor de voortzettingseis. Lees meer in ons Belastingnieuwsartikel hierover.
Oneigenlijk gebruik wordt per 2026 aangepakt. De wetgever denkt daarbij bijvoorbeeld aan het in het zicht van overlijden omzetten van grote vermogens in ondernemingsvermogen, zonder reële bedrijfsoverdracht (de zogenoemde 'rollatorinvesteringen'). Voor ondernemingen die vererven of worden geschonken door een ondernemer die meer dan twee, respectievelijk vijf jaar ouder is dan de AOW-gerechtigde leeftijd, neemt de termijn van de bezitseis geleidelijk toe. Lees meer in ons Belastingnieuwsartikel hierover.
In een ‘dubbel-BOR-constructie’ wordt de BOR vaker dan één keer toegepast op dezelfde onderneming. Dit vindt bijvoorbeeld plaats wanneer iemand een onderneming schenkt met toepassing van de BOR, de onderneming vervolgens na het voldoen aan de voortzettingstermijn terugkoopt met beleggingsvermogen en na het verstrijken van de bezitstermijn opnieuw schenkt met toepassing van de BOR. Om dit oneigenlijke gebruik tegen te gaan wordt toepassing van de BOR per 2026 uitgesloten voor zover de onderneming op enig eerder moment al in bezit is geweest van de verkrijger. De BOR is dan niet van toepassing op het bedrag van de verkoopsom van het ondernemingsvermogen in de eerdere verkoop. Deze maatregel zal gelden ongeacht de relatie tussen de verkoper dan wel verkrijger en schenker dan wel erflater en is ook van toepassing als de verkregen onderneming op enige manier een voortzetting is van de verkochte onderneming. Lees meer in ons Belastingnieuwsartikel hierover.
Het loonkostenvoordeel (LKV) doelgroep ouderen wordt per 1 januari 2025 verlaagd en per 1 januari 2026 afgeschaft. Voor dienstbetrekkingen die zijn begonnen vóór 1 januari 2024 wordt het LKV ouderen niet verlaagd of afgeschaft.
Mogelijk volgen er aanpassingen in de extraterritoriale kostenregeling waaronder de 30%-regeling. Een van de maatregelen waarover gesproken wordt, is het terugdraaien van de versobering en het verlagen van het belastingvrije percentage van de expat regeling. Voor de eventuele aanpassingen wordt gebruik gemaakt van het evaluatie-onderzoek van SEO. Lees hier ons Belastingnieuwsbericht over dit onderzoek.
Het kabinet stelt in de Voorjaarsnota voor de energiebelasting op aardgas in de derde, vierde en vijfde schijf per 2025 met 22,4 procent te verhogen en de tarieven in 2030 extra te verhogen met 2,7 procent. In het Hoofdlijnenakkoord worden deze verhogingen teruggedraaid en in de eerste en tweede schijf wordt het tarief zelfs verlaagd met 2,82 cent per m3.
Voor elektriciteitsverbruikers wordt de belastingvermindering energiebelasting verhoogd met 4 eurocent inclusief btw. In het Wetsvoorstel Belastingplan 2025 zal dit wettelijk worden vastgelegd met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2024.
De salderingsregeling voor zonnepanelen van kleinverbruikers wordt afgeschaft per 2027.
Het kabinet komt met een apart tarief in de energiebelasting voor waterstof per 1 januari 2026. De exacte vormgeving van het verlaagd tarief wordt opgenomen in het wetsvoorstel Belastingplan 2025.
Het kabinet stelt opnieuw voor om de vrijstellingen voor duaal en non-energetisch verbruik kolen (met name het gebruik van kolen bij staalproductie) per 2027 af te schaffen.
In het Hoofdlijnenakkoord wordt in 2028 een circulaire plastic heffing ingevoerd.
Het kabinet stelt voor om broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval niet meer uit te zonderen voor de CO2-heffing industrie.
Er wordt een nieuwe tijdelijke tariefkorting binnen de motorrijtuigenbelasting (mrb) ingevoerd voor emissievrije (EV) personenauto’s:
In 2024 is er overigens geen mrb-heffing voor de emissievrije personenauto. Voor 2025 geldt een tariefkorting van 75 procent.
Alle andere emissievrije voertuigen, zoals de EV-bestel auto’s en EV-autobussen, krijgen vanaf 2026 geen mrb-korting meer. Deze voertuigen ontvangen nu nog wel dezelfde korting als personenauto’s.
Europese regelgeving leidt tot een nieuwe methode waarop de CO2-uitstoot van hybride aangedreven personenauto’s (PHEV) wordt vastgesteld. Effectief leidt dit tot een substantieel hogere CO2-uitstoot voor PHEV met ingang van 1 januari 2025 en een verdere verhoging met ingang van 1 januari 2027. De bpm kent een specifieke tarieftabel voor PHEV die als gevolg van deze ontwikkeling aanpassing behoeft. Een mogelijkheid waarop vooralsnog wordt gericht is afschaffing van de aparte tarieftabel voor PHEV.
De vrijstelling bpm bestelauto’s voor ondernemers stopt per 2025. Voor elektrische bestelauto’s blijft de uitzondering nog wel bestaan.
In het Hoofdlijnenakkoord blijft de aanschaf van elektrische auto ondersteund worden, maar alle subsidiëring stopt per 2025 waarbij de mrb-gewichtscorrectie voor elektrische auto's (EV, fiscaal) blijft bestaan. Onduidelijk is of de verlaagde bijtelling voor elektrische auto's dan in 2025 in plaats van in 2026 zou eindigen.
De accijnsverlaging brandstoffen wordt verlengd tot en met 2025 en de rode diesel (lager accijnstarief) wordt met ingang van 2027 weer geïntroduceerd voor boeren, tuinders en loonwerkers.
De vliegbelasting wordt gedifferentieerd naar afstand per 2027.
De Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) en Milieuinvesteringsaftrek (MIA) hebben ieder een budgetreserve om te voorkomen dat de regelingen vroegtijdig worden gesloten als het jaarbudget op is. De MIA-budgetreserve is nagenoeg uitgeput en de Vamil-budgetreserve is in afgelopen jaren gegroeid. Om dat te balanceren en te voorkomen dat ondernemers bij de MIA misgrijpen, worden de budgettekorten van de MIA aangevuld met de overschotten uit de VAMIL.
Het kabinet doet momenteel een nieuwe tariefstudie in verband met de zogenoemde restemissiedoelstelling. Indien aanscherping van het tarief nodig is, dan zal dit worden meegenomen in het wetsvoorstel Belastingplan 2025 (Wijzigingen Wet Fiscale Klimaatmaatregelen Glastuinbouw).
In de praktijk komt het voor dat er een btw-aftrekrecht wordt gecreëerd voor een verbouwingsdienst, die uiteindelijk hoofdzakelijk gebruikt wordt voor btw-vrijgestelde prestaties. Om dit te voorkomen zal een maatregel worden voorgesteld die ondernemers verplicht de eerder toegepaste btw-aftrek vijf jaar lang (na het eerste jaar telkens voor 1/5 deel) te vergelijken met het gebruik van de dienst (voor belaste of vrijgestelde prestaties) in dat jaar. Bij wijziging van gebruik dient de initiële btw-aftrek te worden gecorrigeerd. De maatregel bevat een overgangsregeling die bestaat uit een uitgestelde inwerkingtreding per 1 januari 2026, wat de vastgoedsector de gelegenheid biedt zich voor te bereiden op de maatregel.
Het verlaagd btw-tarief voor culturele goederen en diensten - uitgezonderd bioscopen en dagrecreatie - wordt per 2026 afgeschaft.
Het verlaagd btw-tarief voor logies - uitgezonderd kampeerterreinen - wordt per 2026 afgeschaft.
Het verlaagd btw-tarief voor sportbeoefening – voor zover niet onderworpen aan de btw-vrijstelling – wordt per 2026 afgeschaft.
De splitsingsvrijstelling beoogt dat de overdrachtsbelasting geen belemmering vormt voor ondernemingen die willen herstructureren. De voorwaarden van de vrijstelling worden nu aangescherpt. De voorgestelde voorwaarden zijn de volgende:
De vrijstelling is niet van toepassing als een opeenvolging van verschillende rechtshandelingen (fusie, splitsing, aandelenfusie, interne reorganisatie) in overwegende mate is gericht op belastingontwijking.
Met deze aanpassing is de kavelruilvrijstelling in de overdrachtsbelasting niet meer van toepassing op opstallen, met uitzondering van opstallen die bedrijfsmatig agrarisch worden gebruikt. Voor die laatste opstallen geldt een voortzettingseis.
De samenloopvrijstelling in de overdrachtsbelasting wordt per 1 januari 2025 aangepast om een gelijk speelveld te creëren tussen aandelentransacties en ‘stenen’ transacties. Het betreft situaties waarin een vennootschap nieuw ontwikkeld vastgoed houdt en waarbij in plaats van het vastgoed zelf (‘de stenen’), de aandelen worden overgedragen. In voorkomende gevallen is dan én geen btw én geen overdrachtsbelasting verschuldigd. De wijziging houdt in dat als het vastgoed in de vennootschap voor minder dan 90 procent voor btw-belaste prestaties wordt gebruikt (zoals bij de verhuur van woningen of vastgoed in de onderwijs- of zorgsector), de verkrijging van de aandelen belast is met 4 procent overdrachtsbelasting.
Mogelijk wordt het huidige tarief van 10,4 procent overdrachtsbelasting voor een woning voor verhuur of belegging (tweede woning) verlaagd.
De kansspelbelasting wordt verhoogd van 30,5% naar 37,8%.
Mogelijk wordt het huidige tarief van 10,4 procent overdrachtsbelasting voor een woning voor verhuur of belegging (tweede woning) verlaagd.
Het kwalificatiebeleid van buitenlandse rechtsvormen wordt wettelijk geregeld. Inhoudelijk wijzigt een aantal zaken.
De kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen die vergelijkbaar zijn met Nederlandse entiteiten blijft plaatsvinden aan de hand van de rechtsvormvergelijkingsmethode. Echter, voor buitenlandse rechtsvormen die niet vergelijkbaar zijn met Nederlandse entiteiten worden twee aanvullende methoden geïntroduceerd; de ‘symmetrische methode’ en de ‘vaste methode’. Lees meer in ons Belastingnieuwsartikel over dit onderwerp.
Het verschil tussen open (= niet-transparante) en besloten (= transparante) cv’s vervalt. Alle cv’s zijn voortaan transparant. De bedoeling is om het aantal hybride mismatches in een internationale context te verminderen.
De overgang van een niet-transparante naar een transparante cv wordt aangemerkt als een fictieve overdracht en staking. Voor de gevolgen daarvan zijn er vier overgangsmaatregelen: (i) doorschuiffaciliteit, (ii) aandelenfusiefaciliteit, (iii) doorschuiffaciliteit bij tbs-situaties en (iv) uitstel van betaling. Lees meer in ons Belastingnieuwsbericht over dit onderwerp.
Vorig jaar was tijdens het debat over het Belastingplan 2024 per amendement bepaald dat deze inkoopfaciliteit per 2025 zou worden afgeschaft. Het kabinet adviseerde nog om de faciliteit te behouden. In het Hoofdlijnenakkoord van het nieuwe kabinet is opgenomen dat men de faciliteit wil behouden. Lees ook ons Belastingnieuwsbericht.
Fiscale beleggingsinstellingen (fbi’s) mogen niet langer rechtstreeks beleggen in onroerend goed dat in Nederland is gelegen. Het blijft mogelijk dat een fbi zich bezighoudt met het besturen van een met de fbi verbonden vastgoedlichaam. Ook blijft het mogelijk om rechtstreeks te beleggen in buitenlands onroerend goed. Daarvoor blijft de bestaande financieringseis zoals deze was; de financiering met vreemd vermogen mag niet hoger zijn dan 60 procent van de boekwaarde van het vastgoed. Voor andere beleggingen geldt dat de financiering met vreemd vermogen is beperkt tot ten hoogste 20 procent van de boekwaarde van die beleggingen. Lees ook ons Belastingnieuwsbericht over dit onderwerp.
De voorwaarden waaronder een fonds als zelfstandig vennootschapsbelastingplichtig (non-transparant) fonds voor gemene rekening (fgr) kwalificeert, wijzigt. Een fonds kwalificeert als non-transparant wanneer:
Een niet kwalificerend fonds is fiscaal transparant en de vermogensbestanddelen worden daarbij toegerekend en rechtstreeks belast bij de beleggers met inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting. Zie voor de gevolgen en achtergronden ons Belastingnieuwsbericht.
De samenloop tussen de verliesverrekeningsmaatregel in de Vpb en de kwijtscheldingswinstvrijstelling kan in bepaalde gevallen sanering van een verlieslijdende onderneming bemoeilijken, namelijk als vorderingen op die onderneming worden kwijtgescholden. Er onstaat dan een kwijtscheldingswinst. Door de huidige verliesverrekeningsregels kan deze kwijtscheldingswinst ondanks de vrijstelling toch tot heffing van vennootschapsbelasting leiden. In de voorjaarsnota is aangekondigd dat er een aanpassing in de kwijtscheldingswinstmaatregel komt.
De zogeheten tussenhoudsterbepaling van de liquidatieverliesregeling voorkomt dat een operationeel verlies van een deelneming of een niet-aftrekbaar verkoopverlies kan worden omgezet in een aftrekbaar liquidatieverlies op een tussenhoudster. Deze bepaling wordt aangepast/verduidelijkt, al is nog niet duidelijk op welke aspecten.
Het opknippen van een vennootschap met (aan derden) verhuurd vastgoed in meerdere vennootschappen, met het oog op renteaftrek, wordt tegengegaan. Door een vennootschap op te knippen in meerdere kleinere vennootschappen kan worden bereikt dat een groter bedrag aan rente aftrekbaar wordt onder de earningsstrippingmaatregel (ook wel EBITDA-maatregel). Dan kan de franchise van 1 miljoen euro namelijk vaker worden toegepast. Voorgesteld wordt bij dergelijke vastgoedlichamen de drempel van 1 miljoen euro helemaal buiten toepassing te laten.
In het Hoofdlijnenakkoord is aangekondigd dat het percentage voor toepassing van de earningsstrippingmaatregel wordt verhoogd van 20% naar 25% van de fiscale EBITDA. Rente tot 1 miljoen euro is niet in aftrek beperkt (althans niet op basis van deze renteaftrekbeperking). Per saldo betekent dit voor bepaalde bedrijven dat er meer ruimte komt om rente op geldleningen in aftrek te kunnen brengen.
De algemene anti-misbruikmaatregel (general anti-abuse rule ofwel GAAR) uit ATAD 1 wordt vastgelegd in de wet. Deze maatregel bestrijdt kunstmatige constructies die zijn opgezet om op oneigenlijke wijze belastingheffing te ontgaan. De invoering van de GAAR werd eerder niet nodig geacht vanwege de mogelijkheid om misbruik van het recht met fraus legis te bestrijden. Er is met de wettelijke vastlegging van de GAAR geen materiële wijziging beoogd ten opzichte van de toepassing van fraus legis.
Voor de toepassing van de onderworpenheidstoetsen in de vennootschapsbelasting (bijvoorbeeld voor de deelnemingsvrijstelling) is het belangrijk om te weten of de minimumbelasting (Pijler 2) geldt als een ‘naar de winst geheven belasting’. Door aanpassingen in de wet of een toelichting moet dit duidelijk worden gemaakt.
De gelieerdheid tussen entiteiten is een voorwaarde voor de heffing van bronbelasting. Dit wordt bepaald door de aanwezigheid van een zogenoemd kwalificerend belang. Dit kwalificerend belang kan mede bepaald worden op basis van de aanwezigheid van een zogenoemde samenwerkende groep. De uitwerking van het begrip samenwerkende groep blijkt in de praktijk in veel gevallen onduidelijk. Er wordt daarom voorgesteld om het begrip ‘samenwerkende groep’ in de Wet bronbelasting 2021 te vervangen door een nieuw en eigen groepsbegrip.
De optionele inhoudingsvrijstelling voor dividenden uit deelnemingen waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is óf die onderdeel uitmaken van dezelfde fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting, wordt een verplichte inhoudingvrijstelling. Een belangrijk gevolg is dat aandeelhouders ten laste van wie dividendbelasting is ingehouden voortaan bezwaar kunnen indienen tegen de inhouding. Zij krijgen op die manier toegang tot de belastingrechter.
Op 22 juni 2024 is de Nederlandse Wet Richtlijn openbaarmaking winstbelasting (public country-by-country reporting) ingegaan. Dit is een door de EU geïnitieerde, verplichte, openbare rapportage voor grote, internationale ondernemingen. Onder andere de betaalde winstbelasting, het aantal werknemers en het inkomen per land moeten worden gerapporteerd.
De rapportage start voor boekjaren die beginnen op of na 22 juni 2024. Voor ondernemingen die een boekjaar hebben dat gelijk is aan het kalenderjaar betekent dit dat zij eerst over 2025 zullen rapporteren. Deze rapportage moet dan uiterlijk op 31 december 2026 openbaar zijn. Lees meer over public CbCR in Nederland in ons belastingnieuwsbericht.
Het voorstel is de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting en de regeling geven vanuit vennootschap af te schaffen.
Welke impact hebben de fiscale maatregelen op uzelf of uw onderneming? Wij geven u een overzicht van de belangrijkste maatregelen.
Bekijk hier de fiscale maatregelenIn één oogopslag de verschillende belastingtarieven en -cijfers voor 2025 en 2024 naast elkaar in een handig overzicht.
Met dit rekenmodel krijgt u een indicatie of u met het rechtsherstel voor box 3 mogelijk inkomstenbelasting zou kunnen terugontvangen.
Lees meerBekijk hier een overzicht van de highlights van de Miljoenennota 2025 per ministerie.
Lees hier over de kernpunten per ministeriePlayback of this video is not currently available
Fiscaliteit binnen organisaties ondergaat een transformatie die vraagt om moderne processen en een herdefiniëring van de rol van tax binnen uw bedrijf.
De Wet toekomst pensioenen (Wtp) dwingt iedere werkgever na te denken over de toekomstige pensioenovereenkomst met zijn medewerkers.
De uitdagingen van de toekomst vragen nu om actie en een ander perspectief. Samen maken we het verschil voor organisaties én de samenleving als geheel.