Het inkomen vanaf waar het toptarief van toepassing is, wordt extra verhoogd naast de jaarlijks indexatie. Verder wordt het tarief in de eerste schijf verlaagd in het kader van lastenverlichting voor lage en middeninkomens. Omdat in de jaren tot en met 2024 het tarief in de eerste en tweede schijf gelijk is (zie ook de tabel hieronder) ontstaat hierdoor vanaf 2025 effectief een extra tariefschijf in de inkomstenbelasting.
Tariefschijf |
2024 | 2025 |
||
---|---|---|---|---|
Schijf 1 | Tot € 38.098 | 36,97% | Tot € 38.441 | 35,82% |
Schijf 2 | Tot € 75.518 |
36,97% |
Tot € 76.817 |
37,48% |
Schijf 3 | Vanaf € 75.518 | 49,50% | Vanaf € 76.817 | 49,50% |
Door de tariefswijziging in box 1 wijzigt het maximale aftrekpercentage voor de hypotheekrenteaftrek, de ondernemersaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de terbeschikkingsstellingsvrijstelling en de persoonsgebonden aftrek. Belastingplichtigen met een box 1 inkomen in de tweede en derde schijf kunnen deze aftrekposten in 2025 aftrekken tegen 37,48 procent. Dit is gelijk aan het tarief in de tweede schijf. In 2024 was het maximale aftrekpercentage 36,97%.
Het afbouwpunt van de algemene heffingskorting wordt gekoppeld aan het wettelijk minimumloon (Wml) inclusief vakantietoeslag. Dat betekent dat de algemene heffingskorting in 2025 afbouwt vanaf een inkomen van 28.406 euro. Het afbouwpercentage bedraagt 6,337 procent.
De MKB-winstvrijstelling wordt verlaagd van 13,31 procent naar 12,7 procent.
De zelfstandigenaftrek wordt verder verlaagd van 3.750 euro in 2024 naar 2.470 euro in 2025. De jaarlijkse afbouw gaat nog een aantal jaar door, totdat de zelfstandigenaftrek in 2027 900 euro bedraagt.
Zoals aangekondigd in het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma, blijven de hypotheekrenteaftrek en het eigenwoningforfait ongewijzigd. Het kabinet gaat met gemeenten onderzoeken of en hoe de stijging van de gemeentelijke woonlasten (OZB) kunnen worden gemaximeerd.
De giftenaftrek in de inkomstenbelasting blijft ongewijzigd, anders dan aangekondigd in het Hoofdlijnenakkoord. Dit betekent onder meer dat de voorgenomen uniformering van ‘gewone’ (eenmalige) en periodieke giften per 2028 niet doorgaat. Ook wijzigt er niets aan de drempels, plafonds en het aftrektarief van de giftenaftrek.
Het kabinet schaft de regeling voor geven uit de vennootschap af. Hierdoor worden de giften aan een Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) of steunstichting Sociaal Belang Behartigende Instelling (SBBI), gedaan door een vennootschap waarin een aandeelhouder een aanmerkelijk belang heeft, onder bepaalde omstandigheden weer aangemerkt als een uitdeling aan deze aandeelhouder in privé, gevolgd door een gift vanuit privé. Deze giften zijn dan niet langer vrijgesteld van heffing in box 2 en dividendbelasting. Wel heeft de Eerste Kamer een motie aangenomen met het verzoek aan de regering om met de sector in overleg te treden over de impact van het afschaffen van deze regeling en mogelijke alternatieven daarvoor in samenspraak met de sector te verkennen. Lees meer hierover in ons Belastingnieuwsartikel.
Bij amendement heeft de Tweede Kamer de periodiekegiftenaftrek in de inkomstenbelasting verrruimd door verhoging van het plafond van 250.000 tot 1.500.000 euro per 1 januari 2025.
Ten aanzien van excessief lenen worden onvoorziene dubbeltellingen bij personenvennootschappen voorkomen door bepaalde schulden buiten beschouwing te laten. Dit gaat om de situatie waarin participanten in een samenwerkingsverband ook een aanmerkelijk belang hebben in een vennootschap en deze vennootschap een lening heeft verstrekt aan dat samenwerkingsverband. Dubbeltellingen van schulden en verplichtingen worden in deze situatie uitgesloten van het schuldenbegrip.
Het box 2-toptarief gaat omlaag van 33 procent (2024) naar 31 procent.
Tarief schijf | 2024 | 2025 |
---|---|---|
Schijf 1 (tot € 67.804) | 24,5% | 24,5% |
Schijf 2 (vanaf € 67.804) | 33% | 31% |
In het Hoofdlijnenakkoord was aangekondigd dat het box 3-tarief omlaag zou gaan, zonder te vermelden tot welk percentage (2024: 36%). In het pakket Belastingplan 2025 vinden we hier echter niets over terug, daarmee blijft het box 3-tarief in 2025 36 procent.
Er komt een tegenbewijsregeling voor box 3-belastingplichtigen. Belastingplichtigen kunnen vanaf medio 2025 hun werkelijk rendement, over hun gehele vermogen, opgeven via het formulier ‘Opgaaf Werkelijk Rendement’. Tussen half oktober en half november 2024 ontvangen de betreffende belastingplichtigen een informatiebrief. Zie over de tegenbewijsregeling ons Belastingnieuwsbericht ‘Box 3: tegenbewijsregeling, analyse arrest en vervolgproces’.
Naar aanleiding van de juni-arresten van de Hoge Raad dient het kabinet in het eerste kwartaal van 2025 een wetsvoorstel voor aanvullend rechtsherstel in, met beoogde inwerkingtreding per 1 juni 2025. De doelgroep die in aanmerking komt voor rechtsherstel, en dus gebruik kan maken van de tegenbewijsregeling voor box 3, wordt verruimd. Ook degenen van wie de desbetreffende aanslag op 6 juni 2024 al wel onherroepelijk vaststond, maar op 24 december 2021 nog niet, komen in aanmerking voor aanvullend rechtsherstel. Hierbij geldt als voorwaarde dat binnen de vijfjaarstermijn een verzoek tot ambtshalve vermindering wordt gedaan. Het invullen van het formulier ‘Opgaaf Werkelijk Rendement’ wordt gezien als een verzoek tot ambtshalve vermindering.
De Hoge Raad heeft bepaald dat de waardering van woningen in box 3 moet aansluiten bij de WOZ-waarde. Bij aan- en verkoop van woningen gedurende het jaar wordt de waardeontwikkeling in dat jaar tijdsevenredig verdeeld tussen verkoper en koper. Bijvoorbeeld bij een verkoop op 1 juli wordt de waardeontwikkeling gelijk verdeeld tussen verkoper en koper.
Op basis van jurisprudentie en de wetgeschiedenis acht het kabinet het eigen gebruik van een onroerende zaak onderdeel van het werkelijk rendement voor de berekening van het rechtsherstel box 3. De Hoge Raad doet waarschijnlijk dit najaar uitspraak over dit eigen gebruiksvraagstuk. Zonodig wordt het formulier ‘opgaaf werkelijk rendement’ daar vervolgens op aangepast.
De Hoge Raad heeft regels gesteld voor de berekening van de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting wanneer wordt uitgegaan van het werkelijke rendement voor het bepalen van het box 3-inkomen. Deze regels komen erop neer dat de berekening van de vermindering ter voorkoming plaatsvindt op basis van de verhouding waarin het werkelijke buitenlandse rendement in box 3 deel uitmaakt van het totale werkelijke rendement in box 3.
Box 3 kent een schuldendrempel van 3.700 euro (2024). Schulden behoren alleen tot de box 3-grondslag voor zover zij (gezamenlijk) dit bedrag overschrijden. Bij het bepalen van het werkelijke rendement wordt op praktische gronden de schuldendrempel buiten toepassing gelaten, waardoor de gehele rente op alle box 3-schulden aftrekbaar wordt.
Groene beleggingen zijn gedeeltelijk vrijgesteld in box 3. In 2024 is de vrijstelling maximaal 71.251 euro (142.502 euro bij fiscale partners) en per 1 januari 2025 maximaal 26.312 euro (52.624 euro bij fiscale partners). De in eerste instantie voorgestelde bedragen zijn bij amendement verlaagd. Bij toepassing van het werkelijke rendement in box 3 wordt deze vrijstelling pro rata toegepast aan de hand van de situatie op 1 januari. Bij een vrijstelling van 26.312 euro wordt dan bij een belastingplichtige met op 1 januari 52.624 euro aan groene beleggingen 50 procent van het werkelijke rendement vrijgesteld.
Daarnaast wordt ook de heffingskorting groene beleggingen verlaagd van 0,7% naar 0,1% van het werkelijk in box 3 vrijgestelde bedrag aan groene beleggingen. Zowel de vrijstelling als de heffingskorting groene beleggingen zal vervallen per 1 januari 2027.
Een (geheel of gedeeltelijk) buiten Nederland vervulde dienstbetrekking wordt geacht in Nederland te zijn vervuld voor zover het heffingsrecht over het loon voor die dienstbetrekking - op grond van een belastingverdrag - aan Nederland is toegewezen. Dat moet ervoor zorgen dat Nederland, voor zover deze mag heffen, ook daadwerkelijk kan heffen over in het woonland gewerkte thuiswerkdagen.
Een (geheel of gedeeltelijk) buiten Nederland vervulde dienstbetrekking van een zeevarende wordt geacht in Nederland te zijn vervuld voor zover het heffingsrecht over het loon voor die dienstbetrekking - op grond van een belastingverdrag - aan Nederland is toegewezen. Hiermee wordt een heffingslek door een mogelijke dubbele vrijstelling voor zeevarenden gerepareerd.
Kosten voor een niet-zelfstandige werkruimte in een woning die deel uitmaakt van het ondernemingsvermogen, zijn niet aftrekbaar als deze kosten in een verhuursituatie door de huurder zouden worden gedragen. Deze kosten omvatten bijvoorbeeld uitgaven voor de inrichting, gas, water en licht.
De aftrek van vervoerskosten wordt eenvoudiger. Zorgkilometers, zoals vervoer voor medische behandelingen of het ophalen van medicijnen, zijn aftrekbaar tegen 0,23 euro per kilometer. Daarnaast zijn ook de werkelijk gemaakte parkeer-, tol- en veergelden aftrekbaar. Dit geldt ook voor de al bestaande forfaitaire aftrek van vervoerskosten bij het regelmatig bezoeken van langdurig verpleegde personen. Reiskosten voor het bezoeken van langdurig verpleegde personen zijn aftrekbaar vanaf het moment van verpleging, niet langer vanaf het begin van de ziekte. Leefkilometers, waarbij door ziekte of invaliditeit hogere vervoerskosten ontstaan, zijn aftrekbaar voor een vast bedrag van 925 euro per jaar.
De uitbetaling van de algemene heffingskorting aan partners die het minst verdienen en geboren zijn in of na 1963 wordt, onder bepaalde aanvullende voorwaarden gedeeltelijk hersteld. De inwerktreding hiervan wordt later bepaald, maar is beoogd per 2028.
De afschaffing van de partiële buitenlandse belastingplicht per 2025 blijft in stand. De partiële buitenlandse belastingplicht houdt in dat onder de expat regeling er een keuzemogelijkheid bestond om voor box 2 en box 3 gezien te worden als buitenlands belastingplichtige, ondanks een fiscale woonplaats in Nederland.
Wel geldt er nog een overgangsregeling voor expats die vóór 2024 al gebruik maakten van de 30%-regeling. Zij kunnen uiterlijk tot en met 2026 gebruik maken van de regeling. Lees meer over deze regeling in ons Belastingnieuwsartikel.
Het maximumbedrag en het afbouwpercentage van het kindgebonden budget wordt vanaf 2025 tot en met 2028 jaarlijks verhoogd.
De 27-jaargrens van eerstegraads bloed- en aanverwanten in het toeslagpartnerschapbegrip wordt afgeschaft.
De dienstbetrekkingseis in de doorschuifregeling in de inkomstenbelasting (DSR) wordt afgeschaft. De dienstbetrekkingseis houdt in dat bij schenking van een aanmerkelijk belang of een IB-onderneming de DSR alleen geldt indien de bedrijfsopvolger al ten minste 36 maanden in dienstbetrekking is bij de onderneming.
Bij schenkingen gaat een minimumleeftijd van 21 jaar voor de bedrijfsopvolger gelden. De minimumleeftijd geldt voor zowel de bedrijfsopvolging in de schenk- en erfbelasting (BOR) als de inkomstenbelasting (DSR). Deze eis zal niet gelden bij vererving.
De 5%-doelmatigheidsmarge in de schenk- en erfbelasting (BOR) wordt afgeschaft. De datum van afschaffing van deze marge in de inkomstenbelasting (DSR) wordt later bekendgemaakt. De 5%-doelmatigheidsmarge houdt in dat aanwezig beleggingsvermogen ter grootte van 5 procent van het ondernemingsvermogen, toch kwalificeert voor de BOR en DSR.
Bedrijfsmiddelen kwalificeren alleen nog als ondernemingsvermogen voor zover ze daadwerkelijk binnen de onderneming worden gebruikt. Dit gaat gelden voor elk bedrijfsmiddel met een waarde in het economisch verkeer van minimaal 100.000 euro. Volgens de huidige wetgeving kunnen bedrijfsmiddelen die slechts gedeeltelijk in de onderneming worden gebruikt, onder bepaalde omstandigheden toch volledig als ondernemingsvermogen worden aangemerkt voor toepassing van de BOR en de DSR.
De BOR-vrijstelling wordt 100 procent van de goingconcernwaarde van de onderneming tot 1,5 miljoen euro en 75 procent over het meerdere. In 2024 is dat een 100 procent vrijstelling voor een goingconcernwaarde van de onderneming tot 1.325.253 euro en 83 procent over het meerdere.
De toegang tot de BOR zal worden verbreed voor kleine aandelenbelangen (ook box 3) wanneer er met een familiegroep een belang is van minimaal 25 procent. Elk belang heeft toegang tot de BOR als de overdrager aantoont al dan niet tezamen met zijn partner, en bloed- en aanverwanten in de neergaande lijn van de eerste familiaire aandeelhouder, een belang van minimaal 25 procent te hebben in het lichaam. Het kabinet stelt de invoering van deze maatregel uit tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum. Vanwege de mogelijke ongeoorloofde staatssteun in deze maatregel, gaat het kabinet de Europese Commissie (EC) om goedkeuring voor de maatregel vragen.
Verwaterde belangen hebben nu bij een minimumbelang van 0,5 procent toegang tot de BOR en DSR. Deze minimumeis zal komen te vervallen wanneer de verkrijger een bloed- of aanverwant in de neergaande lijn is van een van de rechtsvoorgangers. Hierdoor blijven familiebedrijven ondanks vergaande verwatering toegang houden tot de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten. Het kabinet stelt de invoering van deze maatregel uit tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum. Vanwege de mogelijke ongeoorloofde staatssteun in deze maatregel, is het kabinet van plan om de Europese Commissie (EC) om goedkeuring voor de maatregel te vragen.
Bij amendement heeft de Tweede Kamer geregeld dat zowel de twee specifiek voor familiebedrijven verruimende maatregelen uit de Wafb 2024 (familietoets en versoepeling van de verwateringsregeling) als de maatregel uit Wafb 2025 tot beperking van de toegang tot de BOR en DSR ab tot gewone aandelen met een belang van 5% van het geplaatste kapitaal (zie hierna) tegelijkertijd inwerkingtreden. Als in 2025 goedkeuring van de Europese Commissie wordt verkregen voor de maatregelen voor familiebedrijven, kunnen alle maatregelen per 1 januari 2026 tegelijk ingaan. Geeft de Europese Commissie geen goedkeuring, dan kan de periode tot 2026 gebruikt worden om de maatregelen eventueel te herzien.
Daarnaast heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen over het zo spoedig mogelijk repareren van technische omissies in de wettekst van de Successiewet ten aanzien van de BOR.
De toepassing van de BOR en DSR wordt per 2026 beperkt tot gewone aandelen met een minimaal belang van 5 procent van het totale geplaatste kapitaal (met uitzondering van de hierbovengenoemde verbreding en versoepeling). De faciliteiten blijven wel gelden voor preferente aandelen die in het kader van een gefaseerde bedrijfsopvolging zijn uitgegeven. Deze preferente aandelen moeten dan wel een omzetting zijn van gewone aandelen met een belang van ten minste 5 procent van het totale geplaatste kapitaal. Verder blijft het mogelijk om een vruchtgebruik of blooteigendom van de gewone aandelen onder de BOR en DSR te brengen.
Door deze maatregel worden van de BOR en DSR onder meer uitgesloten: opties op aandelen, winstbewijzen, ab-pakketten van minder dan 5 procent van het geplaatste kapitaal, lidmaatschapsrechten in coöperaties en tracking stocks.
Het overgangsrecht blijft beperkt tot tracking stocks. Er komt geen overgangsrecht voor andere rechten die worden uitgesloten van de faciliteiten, zoals opties of winstbewijzen.
Er komt in de wet een definitie van 'preferente aandelen'. Voor de toepassing van de BOR en DSR worden hybride aandelen (aandelen die zowel preferente winstdeling als reguliere winstdeling kennen) voor een deel aangemerkt als een preferent aandeel en voor een deel als een niet-preferent aandeel. Het als niet-preferent aandeel aangemerkte deel van het aandeel kan voor de faciliteiten kwalificeren mits aan de voorwaarden voor de toepassing van de faciliteiten wordt voldaan.
Voor het als preferent aandeel aangemerkte deel blijft gelden dat het alleen kan kwalificeren als dit deel is ontstaan en uiteindelijk wordt verkregen in het kader van een gefaseerde bedrijfsopvolging.
Bij amendement heeft de Tweede Kamer geregeld dat zowel de twee specifiek voor familiebedrijven verruimende maatregelen uit de Wafb 2024 (familietoets en versoepeling van de verwateringsregeling) als de maatregel uit Wafb 2025 tot beperking van de toegang tot de BOR en DSR ab tot gewone aandelen met een belang van 5% van het geplaatste kapitaal (zie hierna) tegelijkertijd inwerking treden. Als in 2025 goedkeuring van de Europese Commissie wordt verkregen voor de maatregelen voor familiebedrijven, kunnen alle maatregelen per 1 januari 2026 tegelijk ingaan. Geeft de Europese Commissie geen goedkeuring, dan kan de periode tot 2026 gebruikt worden om de maatregelen eventueel te herzien.
De bezitseis voor de BOR wordt per 1 januari 2026 versoepeld, omdat deze in bepaalde situaties op gespannen voet kan staan met de bedrijfseconomische dynamiek, zoals wijziging in de activiteiten of herstructurering. Zo zou per 2026 een verandering in de juridische structuur of de rechtsvorm van de onderneming er voortaan niet meer toe moeten leiden dat de bezitstermijn opnieuw gaat lopen. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is dat de subjectieve gerechtigdheid van de schenker of erflater als gevolg van dergelijke herstructureringen niet wijzigt. Verder worden de mogelijkheden voor fusies en splitsingen ruimer, alsmede de mogelijkheden om aandelen om te vormen, uit te geven of in te kopen. Ook hiervoor geldt de voorwaarde dat de subjectieve gerechtigdheid van de schenker/erflater niet wijzigt. Anders dan eerder aangekondigd worden de bezitstermijnen niet verkort.
De voortzettingstermijn wordt verkort van vijf jaar naar drie jaar voor verkrijgingen vanaf 1 januari 2025. Daarnaast wordt de voortzettingseis per 1 januari 2026 versoepeld. Een verkrijger krijgt hierdoor eerder mogelijkheden voor wijzigingen in zijn bedrijfsvoering. Ook worden enkele knelpunten bij herstructureringen weggenomen. Het uitgangspunt van de versoepeling is dat een verandering van de juridische structuur of rechtsvorm van een onderneming het voldoen aan de voortzettingstermijn niet belemmert. Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat de subjectieve gerechtigdheid van de bedrijfsopvolger als gevolg van dergelijke herstructureringen niet wijzigt. Deze versoepeling maakt het mogelijk om op indirect niveau via verkoop of een ruisende of geruisloze fusie of splitsing een herstructurering door te voeren of om indirect gehouden aandelen om te vormen in letteraandelen, zonder gevolgen voor de voortzettingstermijn.
Zogenoemde ‘rollatorinvesteringen’ worden per 2026 aangepakt. De wetgever denkt daarbij aan het in het zicht van overlijden omzetten van grote vermogens in ondernemingsvermogen, zonder reële bedrijfsoverdracht. Voor ondernemingen die vererven of worden geschonken door een ondernemer die meer dan twee jaar ouder is dan de AOW-gerechtigde leeftijd, neemt de termijn van de bezitseis geleidelijk toe.
In een ‘dubbel-BOR-constructie’ wordt de BOR vaker dan één keer toegepast op dezelfde onderneming. Dit vindt bijvoorbeeld plaats wanneer iemand een onderneming schenkt met toepassing van de BOR, de onderneming vervolgens na het voldoen aan de voortzettingstermijn terugkoopt met beleggingsvermogen en na het verstrijken van de bezitstermijn opnieuw schenkt met toepassing van de BOR. Om dit tegen te gaan wordt toepassing van de BOR per 2026 uitgesloten, voor zover de onderneming op enig eerder moment al in bezit is geweest van de verkrijger. De BOR is dan niet van toepassing op het bedrag van de overdrachtsprijs van het ondernemingsvermogen in de eerdere verkoop. Deze maatregel zal gelden ongeacht de relatie tussen de overdrager en de verkrijger, en is ook van toepassing als de verkregen onderneming op enige manier een voortzetting is van de verkochte onderneming.
Lees meer over alle bovenstaande maatregelen in ons Belastingnieuwsbericht ‘Vele aanpassingen in bedrijfsopvolgingsregeling’.
De versobering van de 30%regeling (30-20-10-regeling) uit het Belastingplan 2024 wordt teruggedraaid. In plaats daarvan komt een constant forfait van 27% per 2027. Voor de jaren 2025 en 2026 blijft het maximale forfait 30%. Voor werknemers die al vóór 2024 de 30%- regeling hebben toegepast blijft tot het einde van de looptijd een maximaal percentage van 30% gelden.
Lees meer over deze regeling in ons Belastingnieuwsartikel.
De verlaging van het forfait van 30% naar 27% gaat ook per 2027 gelden voor uitgezonden werknemers. De regeling voor uitgezonden werknemers kent andere voorwaarden en kent geen salarisnorm. De regeling wordt met name gebruikt door diplomatiek personeel en militairen.
De salarisnorm die geldt als voorwaarde voor toepassing van de 30%-regeling zal per 1 januari 2027 worden verhoogd van 46.107 euro naar 50.436 euro (gebaseerd op de bedragen van 2024, deze bedragen worden hierna nog geïndexeerd). Voor werknemers jonger dan 30 jaar met een mastergraad wordt de salarisnorm van 35.048 euro verhoogd naar 38.338 euro (bedragen 2024). Voor werknemers die in 2024 de 30%- regeling hebben toegepast blijft tot het einde van de looptijd de oude (geïndexeerde) salarisnorm gelden.
Lees meer over deze regeling in ons Belastingnieuwsartikel.
De afschaffing van de partiële buitenlandse belastingplicht per 2025 blijft in stand. De partiële buitenlandse belastingplicht houdt in dat onder de expat regeling er een keuzemogelijkheid bestond om voor box 2 en box 3 gezien te worden als buitenlands belastingplichtige, ondanks een fiscale woonplaats in Nederland.
Wel geldt er nog een overgangsregeling voor expats die vóór 2024 al gebruik maakten van de 30%-regeling. Zij kunnen uiterlijk tot en met 2026 gebruik maken van de regeling. Lees meer over deze regeling in ons Belastingnieuwsartikel.
Het kabinet verduidelijkt dat als een werkgever een werknemer de mogelijkheid geeft om privé op kosten van de werkgever vrij of met korting te reizen, deze kosten gericht zijn vrijgesteld als op dezelfde wijze in enige mate ook zakelijk wordt gereisd. Daarnaast wordt de vrijstelling uitgebreid naar buitenlands openbaar vervoer.
De forfaitaire eindheffing over het privévoordeel van een doorlopend afwisselend gebruikte bestelauto wordt per 1 januari 2025 verhoogd naar 438 euro op jaarbasis. Vanaf 2026 zal dit bedrag jaarlijks worden geïndexeerd.
Het loonkostenvoordeel (LKV) doelgroep ouderen wordt per 1 januari 2025 verlaagd en per 1 januari 2026 afgeschaft. Voor dienstbetrekkingen die zijn begonnen vóór 1 januari 2024 wordt het LKV ouderen niet verlaagd of afgeschaft.
De vrije ruimte in de werkkostenregeling wordt uitgebreid. Het percentage van de eerste schijf, tot de eerste 400.000 euro van de loonsom, wordt verhoogd van 1,92% naar 2%. Daarnaast wordt per 1 januari 2027 het percentage van de eerste schijf verhoogd van 2% naar 2,16%.
De accijnsverlaging brandstoffen wordt verlengd tot en met 2025.
De accijnstarieven voor ongelode benzine, diesel en LPG uit 2024 worden gehandhaafd in 2025. Door in 2025 wederom niet te indexeren wordt de huidige accijnskorting verlengd en de voorgestelde maatregel voor 2025 de facto ruimer dan in voorgaande jaren.
De verhogingen zoals voorgesteld in de Voorjaarsnota worden niet doorgevoerd en het tarief van de energiebelasting op aardgas in de eerste en tweede schijf (tot een verbruik van 170.000 m3) wordt verlaagd met 2,8 cent per m3, oplopend naar 4,8 cent per m3 in 2030.
De energiebelasting kent een belastingvermindering voor elektriciteitsverbruikers. Deze belastingvermindering wordt met 3 eurocent ex btw per zelfstandige aansluiting verhoogd. Met terugwerkende kracht tot 1 januari 2024 wordt de vermindering daarmee 521,81 euro ex btw. Voor 2025 wordt de vermindering 524,95 euro ex btw.
De salderingsregeling voor de teruglevering van hernieuwbare energie door kleinverbruikers wordt afgeschaft per 1 januari 2027.
Per 1 januari 2026 wordt een energiebelastingtarief voor het energetisch gebruik van zuivere waterstof ingevoerd. Het tarief is gelijk aan het elektriciteitstarief in de vijfde schijf (en lager dan het tarief voor aardgas). Grijze, blauwe en groene waterstof worden gelijk belast.
Op een broeikasgasinstallatie die tevens een afvalverbrandingsinstallatie is, zijn de regels voor de afvalverbrandingsinstallatie voor de CO2-heffing industrie van toepassing. Voor de periode 2024 zal, in het voordeel van de belastingplichtige, het tarief voor de broeikasgasinstallaties gelden.
Verder zal voor de toewijzing van dispensatierechten voor AVIs een AVI correctiefactor worden toegevoegd. Dit zal van 1 in 2025 jaarlijks met 0,12 aflopen naar 0,4 in 2030.
De Wet fiscale maatregelen glastuinbouw treedt op 1 januari 2025 in werking. Hierin is opgenomen dat het verlaagde energiebelastingtarief voor de glastuinbouw wordt afgebouwd tot 2035, de inputvrijstelling voor warmtekrachtkoppelingen (wkk’s) wordt afgebouwd tot 2030 en de invoering van de individuele CO2-heffing per januari 2025 in werking treedt.
Het tarief per ton kooldioxide bedraagt 9,50 euro voor het kalenderjaar 2025. Dit loopt op tot 16,06 euro in 2029. In de kalenderjaren vanaf 2030 is het tarief 17,70 euro. De glastuinbouwsector zal in beginsel niet aan andere CO2-heffingen onderworpen worden, waarbij de beslissing voor de opt-in voor EU ETS 2 is doorgeschoven naar 2025.
De energiebelastingvrijstelling voor elektriciteit ingezet voor elektrolytische processen wordt gespecificeerd en uitgebreid. Per 2026 geldt de vrijstelling voor elektriciteit die direct wordt gebruikt bij de demineralisatie of elektrolyse van water en de purificatie en compressie van de daaruit verkregen waterstof.
De vrijstellingen voor duaal en non-energetisch verbruik van kolen (met name het gebruik van kolen bij staalproductie) worden per 2027 afgeschaft.
Het aanvraagproces voor de Milieu-investeringsaftrek (MIA) en Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) wordt in lijn gebracht met dat van de Energie-investeringsaftrek (EIA). Dit betekent dat de aanvraag van een verklaring dat sprake is van een milieuinvestering wordt behandeld door de Rijksdienst van Ondernemend Nederland (RVO). De belastingplichtige heeft vervolgens de mogelijkheid om direct bij RVO bezwaar maken tegen deze beslissing. Hiermee is de Belastingdienst niet langer verantwoordelijk voor de materiële beoordeling en de formele vaststelling. Bij discussie over de overige voorwaarden voor toepassing van de MIA of Vamil, kan de belastingplichtige bezwaar en beroep instellen tegen de aanslag.
De in het Hoofdlijnenakkoord genoemde circulaire plastic heffing (per 2028), het verhogen van de vliegbelasting voor langere afstanden (per 2027) en de herinvoering van rode diesel voor landbouw zijn niet opgenomen in het Belastingpakket. Deze onderwerpen zullen in de strategische agenda worden meegenomen.
De Europese Unie kent twee emissiehandelsystemen. Het eerste systeem is het ETS1, waar met name emissies van de elektriciteitsopwekking, de grote industriële bedrijven en een deel van de lucht- en zeevaart onder vallen.
Het tweede systeem, het nieuwe systeem, heet ETS-2 en gaat in 2025 de opstartfase in.
ETS-2 omvat de emissies van de fossiele brandstofleveranties aan de niet-ETS1-activiteiten in de elektriciteits- en industriesectoren en de gebouwde omgeving en een deel van de mobiliteit.
Brandstofleveranciers zijn per 2025 verantwoordelijk voor het monitoren van deze emissies. Zij moeten per 2025 een emissievergunning hebben. Vanaf 2027 moeten deze brandstofleveranciers daadwerkelijk emissierechten inleveren voor de emissies die zij gerapporteerd hebben. De beschikbare rechten worden vanaf 2027 geveild. Vanaf 2028 is het ETS-2 voledig van kracht.
De EU legt vanaf 2025 aan rederijen de verplichting op om in de komende decennia stapsgewijs schonere brandstoffen dan de traditionele stookolie te gaan gebruiken. Dit geldt niet per schip, maar op vlootniveau. In 2025 moet met schonere brandstoffen de uitstoot al met 2 procent zijn gedaald, oplopend naar 80 procent in 2050. De verplichting geldt voor vracht- en passagiersschepen met een gewicht van 5.000 bruto tonnage of meer. De verplichting is van toepassing op vaarten tussen en binnen EU-havens en voor de helft van de vaart voor uitgaande of inkomende schepen van buiten de Europese Unie.
Voor 2025 geldt voor emissievrije personenauto’s een korting voor de motorrijtuigenbelasting van 75 procent. Vanaf 2026 is de korting 25 procent. Vanaf 2030 vervalt de korting.
De CO2 uitstootwaarden worden verlaagd, waardoor meer belasting van personenauto's en motorrijwielen zal zijn verschuldigd. Daarnaast worden de tarieven verhoogd met 2,35 procent.
De specifieke tarieftabel voor plug-in hybride wordt niet gehandhaafd.
De belasting van personenauto’s en motorrijwielen-vrijstelling voor bestelauto’s voor ondernemers komt te vervallen.
Per 1 januari 2027 worden de definities van motorrijtuigen, personenauto, bestelauto en kampeerauto’s voor verschillende autobelastingen geharmoniseerd. Met uitzondering voor de kampeerauto’s wordt hierbij aangesloten bij de definities in de Europese classificatie. Deze wijziging werkt door naar onder andere de bijtellingsregels in de loon- en inkomstenbelasting.
De forfaitaire eindheffing voor het privévoordeel van een doorlopend afwisselend gebruikte bestelauto wordt per 1 januari 2025 verhoogd naar 438 euro op jaarbasis. Vanaf 2026 zal dit bedrag jaarlijks worden geïndexeerd.
Het verlaagde btw-tarief (9 procent) wordt afgeschaft voor o.a. logies, culturele goederen en diensten, boeken en sport. Vanaf 1 januari 2026 vallen deze categorieën wettelijk onder het algemene btw-tarief (21 procent). Het verlaagde tarief voor o.a. kamperen, dierentuinen, circussen, attractieparken en bioscopen blijft bestaan. Dit is geregeld in het door Tweede en Eerste Kamer aangenomen Belastingplan 2025. Echter, voor cultuur, boeken en sport is afschaffing nog onzeker, omdat het kabinet op grond van een afspraak met het parlement de komende maanden zoekt naar een alternatieve invulling voor het afschaffen van het verlaagde btw-tarief voor de groep cultuur, boeken en sport. Het alternatief moet budgettair minstens hetzelfde bedrag opleveren en binnen het domein van de btw worden gevonden. Door middel van een separaat wetgevingstraject worden deze alternatieven dan in de wet opgenomen.
De btw-verhoging op logies (kort verblijf binnen het kader van het hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf) blijft in stand.
De overdrachten van vouchers die betrekking hebben op prestaties die vanaf 1 januari 2026 worden verricht en dan onder het algemene btw-tarief vallen, worden belast naar het algemene btw-tarief. De btw die verschuldigd wordt vanwege de overdracht van een voucher voor enkelvoudig gebruik wordt berekend naar het tarief dat geldt op het tijdstip van de feitelijke overhandiging van de goederen of de feitelijke dienstverrichting, waarop de voucher betrekking heeft.
Het overgangsrecht treedt op 1 januari 2025 in werking. In de wet komt te staan dat het btw-tarief op cultuur, sport en boeken per 1 januari 2026 21 procent is. Het overgangsrecht bij de btw-verhoging op cultuur en sport wordt echter tijdelijk opgeschort. De staatssecretaris heeft in zijn besluit van 13 december namelijk bevestigd dat ondernemers die vanaf januari 2025 starten met de kaartverkoop voor bijvoorbeeld sportwedstrijden of culturele evenementen die in 2026 plaatsvinden, in de eerste helft van 2025 niet hoeven te starten met het in rekening brengen van die 21 procent.
Het betreft betalingen en overdrachten van vouchers die betrekking hebben op bepaalde categorieën goederen en diensten. Het betreft onder meer: kunstvoorwerpen, boeken, het gelegenheid geven tot sportbeoefening en het verlenen van toegang tot openbare musea, muziek- en toneeluitvoeringen en sportwedstrijden.
Met ingang van 1 januari 2025 vervalt het verlaagde btw-tarief voor bepaalde agrarische goederen en diensten.
Per 1 januari 2025 veranderen de btw-regels voor digitale evenementen zoals digitale trainingen en conferenties, maar ook online sportsessies en virtuele culturele diensten. Vanaf 1 januari 2025 is btw verschuldigd in het land waar de afnemer woont, is gevestigd of zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft.
Met ingang van 1 januari 2025 veranderen de regels van de kleineondernemersregeling (KOR). Ook wordt het mogelijk om de KOR aan te vragen in andere EU-landen: de EU-KOR.
Voor de KOR vervalt de verplichte deelnameperiode van 3 jaar zodat elk moment kan worden afgemeld. Opnieuw aanmelden voor de KOR kan sneller.
Met de EU-KOR berekent de ondernemer geen btw aan klanten in andere EU-landen. Ook wordt daar geen btw-voorbelasting in aftrek gebracht.
De btw-behandeling van servicekosten wijzigt per 1 januari 2025. Tot deze datum geldt de goedkeuring dat servicekosten met betrekking tot commerciële ruimten btw-belast zijn.
Met ingang van 1 januari 2025 is van belang om eerst te beoordelen of de servicekosten voor btw-doeleinden een afzonderlijke prestatie vormen of opgaan in de (mogelijk vrijgestelde) verhuur van onroerend goed.
Vanaf 1 januari 2026 zal een aftrekherziening gaan gelden op bepaalde diensten aan onroerende zaken ('onroerende investeringsdiensten'). Dit betekent dat de in aftrek gebrachte btw op dergelijke diensten moet worden aangepast als het gebruik van een investeringsgoed gedurende een periode van vijf jaren wijzigt. Deze herzieningsregeling geldt slechts voor onroerende investeringsdiensten met een waarde van ten minste 30.000 euro.
De Algemene Douanewet (Adw) wordt aangepast aan de AWR. Het gaat om de mogelijkheid voor de inspecteur om bij geconstateerde overtredingen ook boetes op te leggen. Ook kan na een verzuimboete een vergrijpboete volgen bij nieuwe feiten, met verrekening van de eerder betaalde boete.
Drie artikelen over naheffing en teruggave van accijns op veraccijnsde brandstof bij wijzigingen in het accijnstarief worden geschrapt. Hierdoor hoeven deze bepalingen bij beleidsmatige wijzigingen en indexatie van de brandstofaccijns niet meer buiten werking te worden gesteld.
Het percentage voor toepassing van de earningsstrippingmaatregel wordt verhoogd van 20 procent naar 24,5 procent van de gecorrigeerde fiscale winst (fiscale EBITDA). Hiermee ontstaat er meer ruimte voor renteaftrek. Lees meer over dit onderwerp in ons Belastingnieuwsartikel over dit onderwerp.
De afschaffing van de franchise voor vastgoedlichamen gaat niet door. Dergelijke lichamen kunnen ook in 2025 gebruik maken van de franchise van 1 miljoen euro.
Het kwalificatiebeleid van buitenlandse rechtsvormen wordt wettelijk geregeld. Inhoudelijk wijzigt een aantal zaken. De kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen die vergelijkbaar zijn met Nederlandse entiteiten blijft plaatsvinden aan de hand van de rechtsvormvergelijkingsmethode. Echter, voor buitenlandse rechtsvormen die niet vergelijkbaar zijn met Nederlandse entiteiten worden twee aanvullende methoden geïntroduceerd; de ‘symmetrische methode’ en de ‘vaste methode’. Lees meer in ons Belastingnieuwsartikel over dit onderwerp.
Er komt een nieuwe kwijtscheldingswinstvrijstellings-regeling voor belastingplichtigen met meer dan 1 miljoen euro verliezen. De nieuwe regeling houdt in dat de kwijtscheldingswinst volledig wordt vrijgesteld voor zover de kwijtscheldingswinst de in het jaar geleden verliezen overtreft. Tevens worden de te verrekenen verliezen uit het verleden verminderd. Lees meer hierover in ons Belastingnieuwsartikel.
Als gevolg van de ATAD2 richtlijn wordt tot en met 2024 de objectvrijstelling in de vennootschapsbelasting niet toegepast ten aanzien van een buiten beschouwing blijvende vaste inrichting. Om dubbele belasting te voorkomen, wordt de objectvrijstelling aangepast en is die vrijstelling vanaf 2025 alsnog van toepassing voor zover de winst van een dergelijke vaste inrichting in het buitenland is onderworpen aan een naar de winst geheven belasting.
De zogeheten tussenhoudsterbepaling van de liquidatieverliesregeling voorkomt dat een operationeel verlies van een deelneming of een niet-aftrekbaar verkoopverlies kan worden omgezet in een aftrekbaar liquidatieverlies op een tussenhoudster. In sommige gevallen werkt deze bepaling echter niet, waardoor het doel niet wordt bereikt. Deze bepaling wordt daarom aangepast door voortaan rekening te houden met zowel waardedalingen sinds de onmiddellijke verkrijging van de deelneming in het ontbonden lichaam, als met waardedalingen sinds de middellijke verkrijging daarvan.
Het kabinet stelde in het Belastingplan 2025 voor de aftrek voor giften van bedrijven af te schaffen vanaf 1 januari 2025. Bij amendement heeft de Tweede Kamer de giftenaftrek in de Vpb (tot 50% van de winst met een maximum van 100.000 euro) alsnog behouden. De giftenaftrek in de Vpb wordt derhalve toch niet afgeschaft. Lees meer over de giftenaftrek in ons Belastingnieuwsartikel
Voor de deelnemingsvrijstelling, objectvrijstelling en anti-winstdrainagemaatregel in de vennootschapsbelasting geldt dat een zogenoemde ‘kwalificerende Pijler-2-bijheffing' wordt aangemerkt als een naar de winst geheven belasting. Dit geldt niet voor de maatregelen voor verrekenprijsmismatches en hybride mismatches. Toch kan daarbij in voorkomende gevallen aan de onderworpenheidstoetsing worden voldaan. Lees hierover meer in dit Belastingnieuwsartikel.
De ‘general anti abuse rule’ (GAAR) uit de Anti-ontgaansrichtlijn (ATAD1) wordt opgenomen in de vennootschapsbelasting. Bij de implementatie van ATAD1 in 2019 verkoos Nederland de GAAR niet in de wetgeving op te nemen, omdat het leerstuk fraus legis het met de GAAR beoogde doel eveneens bereikt. Na inbreng vanuit de Europese Commissie wordt alsnog in wettelijke verankering voorzien. Hiermee is geen materiële wijziging beoogd, ook niet ten aanzien van andere belastingmiddelen. Lees meer hierover in ons Belastingnieuwsartikel.
De voorwaarden waaronder een fonds als zelfstandig vennootschapsbelastingplichtig (non-transparant) fonds voor gemene rekening (fgr) kwalificeert, wijzigt. Een fonds kwalificeert als non-transparant wanneer:
Een niet kwalificerend fonds is fiscaal transparant en de vermogensbestanddelen worden daarbij toegerekend en rechtstreeks belast bij de beleggers met inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting.
Het verschil tussen open (= niet-transparante) en besloten (= transparante) cv’s vervalt. Alle cv’s zijn voortaan transparant. De bedoeling is om het aantal hybride mismatches in een internationale context te verminderen. Lees meer in ons Belastingnieuwsbericht over dit onderwerp.
Een cv kan volgens de staatssecretaris onder zowel het huidige als toekomstige recht zelfstandig belastingplichtig zijn (en dus niet-transparant) omdat deze kan kwalificeren als een fonds voor gemene rekening (fgr).
Uit de praktijk blijkt dat bepaalde beleggingsfondsen de intentie hebben om met ingang van 1 januari 2025 een inkoopfonds te zijn, maar dat het om praktische redenen niet altijd haalbaar is om dit vóór 1 januari 2025 te realiseren. Als sprake is van een inkoopfonds kwalificeert het fonds niet als fgr en is het daarom niet zelfstandig belastingplichtig. Er komt daarom een overgangsrechtbepaling, die onder voorwaarden meer tijd biedt bij de herstructurering van een beleggingsfonds in een inkoopfonds. Eén van die voorwaarden is dat het fonds reeds in 2024 het voornemen heeft om in de loop van 2025 aan de voorwaarden van inkoopfonds te voldoen.
Fiscale beleggingsinstellingen (fbi’s) mogen niet langer rechtstreeks beleggen in onroerend goed dat in Nederland is gelegen. Het blijft mogelijk dat een fbi zich bezighoudt met het besturen van een met de fbi verbonden vastgoedlichaam. Ook blijft het mogelijk om rechtstreeks te beleggen in buitenlands onroerend goed. Lees ook ons Belastingnieuwsbericht.
De aftrekbeperking bij toekenningen en uitreikingen van aandelen en optierechten binnen een concern wordt aangepast. Hiermee wordt de verduidelijking vastgelegd dat de aftrekbeperking geldt voor alle belastingplichtigen en niet alleen voor vennootschappen met een in aandelen verdeeld kapitaal.
Op 22 juni 2024 is de Nederlandse Wet Richtlijn openbaarmaking winstbelasting (public country-by-country reporting) ingegaan. Dit is een door de EU geïnitieerde, verplichte, openbare rapportage voor grote, internationale ondernemingen. Ondernemingen die een boekjaar hebben dat gelijk is aan het kalenderjaar rapporteren voor het eerst over 2025. Deze rapportage moet uiterlijk op 31 december 2026 openbaar zijn. Lees meer over public CbCR in Nederland in ons belastingnieuwsbericht.
In de Wet Bronbelasting 2021 wordt het begrip ‘samenwerkende groep’ vervangen door het begrip ‘kwalificerende eenheid’. Het begrip ‘kwalificerende eenheid’ wordt gedefinieerd als ‘lichamen die gezamenlijk handelen met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van belasting bij een van die lichamen te ontgaan’. Door de introductie van dit eigen begrip in de Wet Bronbelasting wordt de link met het begrip ‘samenwerkende groep’ in de Wet Vennootschapsbelasting losgekoppeld. Lees hierover meer in ons Belastingnieuwsartikel.
Via een amendement was in het Belastingplan 2024 voorzien in de afschaffing – per 1 januari 2025 – van de inkoopfaciliteit in de dividendbelasting voor bepaalde beursfondsen. Met het oog op de concurrentiepositie van de Nederlandse bedrijven en het Nederlandse vestigingsklimaat wordt voorgesteld deze afschaffing niet te laten doorgaan. Lees meer over de inkoopfaciliteit in ons Belastingnieuwsartikel.
Tot en met 2024 geldt een facultatieve inhoudingvrijstelling in de dividendbelasting voor deelnemingssituaties en situaties waarin de inhoudingsplichtige en aandeelhouder deel uitmaken van dezelfde fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Deze inhoudingsvrijstelling wordt vervangen door een verplichte inhoudingsvrijstelling. De aandeelhouder heeft daarmee de mogelijkheid om – zonder tussenkomst van de inhoudingsplichtige – in bezwaar en beroep te komen.
Er worden enige technische wijzigingen doorgevoerd in de per 31 december 2023 ingevoerde Wet minimumbelasting 2024 (Pillar Two). De wet incorporeert daarnaast nauwgezet enige nadere regelgeving in de administratieve richtsnoeren van het Inclusive Framework on Base Erosion and Profit Shifting (IF) uit 2023 en 2024. Zo worden kwalificerende belastingtegoeden uitgebreid met kwalificerende verhandelbare belastingtegoeden. Er wordt voorzien in een nadere invulling van de kwalificerende binnenlandse bijheffing en de kwalificerende binnenlandse bijheffing veiligehavenregel. In het kader van de Country-by-Country Reporting-veiligehavenregel worden maatregelen geïntroduceerd die zien op hybride regelingen. De maatregelen treden in werking met ingang van 31 december 2024 en deels met terugwerkende kracht tot 31 december 2023. Lees meer over de aanpassingen van de Wet minumumbelasting in ons Belastingnieuwsartikel.
Ook worden drie verdere richtsnoeren wettelijk vastgelegd: (i) de zogenoemde verversingsregel voor de binnenlandse bijheffing; (ii) de zogenoemde vereenvoudigde rapportage van de bijheffing per staat, en; (iii) een delegatiegrondslag om voorwaarden te stellen aan de vorm van de bijheffinginformatie-aangifte en de indiening daarvan.
In de overdrachtsbelasting geldt thans een algemeen tarief van 10,4 procent. Daarnaast geldt een verlaagd tarief van 2 procent voor woningen die als hoofdverblijf dienen.
Per 2026 geldt een specifiek algemeen woningtarief. Dit betreft een tarief van 8 procent voor woningen waarvoor niet aan de hoofdverblijfseis wordt voldaan, zoals een vakantiewoning of tweede woning. Voor niet-woningen (zoals bedrijfspanden) blijft het algemene tarief van 10,4 procent gelden.
De voorwaarden voor de vrijstelling voor starterswoningen en het verlaagde tarief voor woningen bestemd voor eigen bewoning (2 procent) worden verruimd. Voortaan kan ook de verkrijging van slechts de zogenoemde economische eigendom onder deze regelingen worden gebracht.
Met deze aanpassing is de kavelruilvrijstelling in de overdrachtsbelasting niet meer van toepassing op opstallen, met uitzondering van opstallen die bedrijfsmatig agrarisch worden gebruikt. Voor die laatste opstallen geldt een voortzettingseis.
De samenloopvrijstelling in de overdrachtsbelasting wordt aangepast om een gelijk speelveld te creëren tussen aandelentransacties en ‘stenen’ transacties. Het betreft situaties waarin een vennootschap nieuw ontwikkeld vastgoed houdt en waarbij in plaats van het vastgoed zelf (‘de stenen’), de aandelen worden overgedragen. In voorkomende gevallen is dan én geen btw én geen overdrachtsbelasting verschuldigd. De wijziging houdt in dat als het vastgoed in de vennootschap voor minder dan 90 procent voor btw-belaste prestaties wordt gebruikt (zoals bij de verhuur van woningen of vastgoed in de onderwijs- of zorgsector), de verkrijging van de aandelen belast is met 4 procent overdrachtsbelasting.
De splitsingsvrijstelling beoogt dat de overdrachtsbelasting geen belemmering vormt voor ondernemingen die willen herstructureren. De voorwaarden van de vrijstelling worden nu aangescherpt, waardoor de vrijstelling niet van toepassing is als een opeenvolging van verschillende rechtshandelingen (fusie, splitsing, aandelenfusie, interne reorganisatie) in overwegende mate is gericht op belastingontwijking. Pas eind 2024 wordt bekend of deze wijziging per 1 januari 2025 of 1 juli 2025 in werking treedt.
De kansspelbelasting wordt stapsgewijs verhoogd van de huidige 30,5 procent naar 37,8 procent. In 2025 wordt het tarief verhoogd naar 34,2 procent en in 2026 naar 37,8 procent.
Eind 2025 loopt de tijdelijke versoepeling van de Regeling voor Vervroegde Uittreding (‘RVU’) af, beter bekend als vroegpensioen. Deze tijdelijke versoepeling maakt het mogelijk voor werknemers met een zwaar beroep om maximaal drie jaar voor de officiële pensioenleeftijd een maandelijkse uitkering van ongeveer 2.200 euro bruto te ontvangen zonder dat de werkgever een fiscale eindheffing / boete van 52 procent hoeft te betalen. Nu deze tijdelijke versoepeling bijna afloopt, was er afgelopen maanden volop discussie over een nieuwe regeling die het ook na 2025 mogelijk maakt om werknemers met een zwaar beroep eerder met pensioen te laten gaan. De vakbonden en het kabinet hebben in oktober 2024 overeenstemming bereikt over een nieuwe regeling.
De belangrijkste punten uit het akkoord zijn:
Op 16 november 2023 heeft het Europees Hof van Justitie twee uitspraken gedaan over de voorwaarden voor internationale waardeoverdracht van Nederlands pensioenkapitaal. De uitspraken betekenen in de praktijk dat het makkelijker zal zijn om Nederlands pensioen naar het buitenland over te dragen bij acceptatie van een dienstbetrekking in het buitenland. Lees meer hierover in ons Belastingnieuwsartikel.
Met de wet ‘Overige fiscale maatregelen 2025’ worden meerdere wetten met terugwerkende kracht tot 16 november 2023 aangepast om deze in lijn te brengen met deze arresten.
Een platformexploitant die aan Nederland rapporteert moet voortaan meer gegevens gaan rapporteren over verkopers die ingezetenen zijn van een niet-Unierechtsgebied dat op basis van wederkerigheid inlichtingen uitwisselt. De wetgever herstelt een omissie in de wet op dit punt.